Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijJ.D. Michaelis Oostersche en Uitlegkundige Bibliotheek. Zevende, Zeventiende en Achttiende Deel. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht, by J.C. ten Bosch, 1783. In gr. octavo.Ter spoediger voortzettinge der Nederduitsche vertalinge van dit geleerde Werk, heeft men weder, als voorheen, drie Stukken te gelyk afgegeven; waerin de oefengrage Lezers op nieuw vele opmerkenswaerdige byzonderheden zullen aentreffen. Tot een staeltje hiervan diene een voorbeeld uit ene proeve, nopens het nuttig gebruik dat men, in de oordeelkundige uitlegging der Bybelbladen, van de Schriften van Josephus kan maken. In onze gebruikelyke Overzetting van den Bybel, gelyk ook in vele anderen, leest men 1 Sam. XIX. 13, dat Michal, een beeld in Davids bed geleid hebbende, een geitenvel aen zyne hoofdpeleuwe lei. Josephus, deze geschiedenis verhalende, zegt, Antiq. VI. 11. 4; Zy leide een geitenlever onder het dek; waermede de Grieksche vertaling instemt; het welk toont, dat men hier eertyds niet ריבכ maer רבכ gelezen, en dus op geen geitenvel, maer op een geitenlever gedacht hebbe. Deze lezing komt den Opsteller der Proeve met rede waerschynlyk voor, als beter dan de tegenwoordige aen den zamenhang beantwoordende. - ‘Josephus verklaart, zegt hy, de geschiedenis zo verstandig, dat men zig waarlyk over zyne kundigheden verwonderen moest, indien men zig niet herinnerde, dat hy een Priester geweest was, en de Priesters leevers der dieren te zien kreegen; want, met één woord, hy spreekt als een Anatomicus, als iemand die de leere der Irritabiliteit gehoord had, en zoo overeenkomstig met de natuur, dat geleerden van Clericus aart, die misschien nooit een leever anders dan gekookt of gebraaden voor zig mogen gehad hebben, zig van lachen niet konden onthouden. Zy toonde, schryft hy, aan de wagten het toegedekte bed, en nadien de zig beweegende (of om eens het by de Medici gewoone eigenlyke woord te gebruiken, alschoon | |
[pagina 188]
| |
het Latyn is, de palpiterende) leever ook het Beddek steeds in beweeging bragt (of hief en weder zakken liet) geloofden zy, dat David daaronder lag en adem haalde. Dit kwam Clericus, die misschien nooit een verschen leever gezien had, en uit loutere volkomen geleerde onkunde van algemeen bekende dingen, van het geen de Anatomicus tot op den slachter en tot de keukenmeid toe weet, des te stouter oordeelde, en teevens zig verbeeldde, dat Josephus het zyne alleen uit de LXX genomen had, ten hoogste belachlyk ongerymd voorGa naar voetnoot(*). Zo kan een geleerde aan het lachen geraaken, dat iedereen medelyden met hem heeft. De geschiedenis hangt volgens Josephus dus samen. Michal wil de boden wys maken, dat David ziek is en te bed ligt; zy legt ten dien einde een Afgodsbeeld van menschelyke gedaante in het bed, zoo dat het bovendek daardoor de gedaante ontvangt, als of 'er een mensch onder lag. De Oosterlingen dekken het aangezicht en hoofd geheel toe; (gelyk de Heer Niebuhr zoo dikwils verhaalt, en ook als de oorzaak van de doodlyke verkoudheid van wylen den Heer van Haven, daar hy werklyk aan stierf, aanmerkt, dat hy zig hier aan gewend had, en zonder dit te doen, met het hoofd buiten het Bedlaaken, op het dak geslaapen had;) derhalven konden de boden het wezen van hem, die onder het dek lag, niet zien. Doch om hen te doen geloven, dat het een levend mensch was, haar zeer kranke man, die sliep, en dien men in zyn rust thans niet moest stooren, leide zy ter plaats daar het hoofd was een verschen geitenleever: deeze behoud nog eenigen tyd haare beweeging of Palpitatie, hief derhalven het beddek by herhaaling op en neder, en thans scheen het, als of daar een zieke lag, die adem haalde. Thans mag iedereen zelf oordeelen, welke leezing de waare zy.’ |
|