Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSpiegel Historiael of Rijmkronijk van Jacob van Maerlant, met aanteekeningen door Mr. J.A. Clignett en Mr. J. Steenwinkel, Leden van de Maatschappy der Nederl. Letterk. te Leyden. Eerste Deel. Te Leyden, by F. de Does, 1784. In gr. octavo.Hy, die een verborgen schat ontdekt heeft, en denzelven heimelyk bewaart, zonder 'er eenig gebruik van te maaken, mag zigzelven ydel streelen, met het bezit van dien schat; doch hy stelt zig, wanneer anderen het vrugtloos bezit daarvan gewaar worden, regtmaatig bloot voor veragting: waartegen hy, die van zyn ontdekten schat, voor zig en anderen, het vereischte gebruik maakt, verwagten kan, dat hy eene algemeene loslyke goedkenring over dit zyn gedrag zal erlangen. De ondervinding van vroegere dagen, tot op den tegenwoordigen tyd, heeft maar al te dikwils geleerd, dat 'er op de eerste wyze veele oude Handschriften bezeten worden, die daardoor eindelyk wel eens geheel in vergetelnis geraaken. Maar, ten gelukke, vond men ook nu en dan Bezitters van een beter oordeel, die zig op de laatst aangeduide manier gedroegen, en hunne ontdekking van oude Handschriften, door derzelver gemeenmaaking, ten algemeenen nutte deeden strekken. Een nieuw voorbeeld daarvan levert ons de uitgave van den bovengenoemden Spiegel Historiael; met welker afgifte de Heeren Clignett en Steenwinkel den beoefenaaren der Geschiedkunde, en vooral der Nederdultsche Taale, een uitsteekenden dienst doen. De ontdekking van een Handschrift van den Spiegel Historiael van Lodewyk van Velthem, (in 's Lands Boekery te Leiden,) in 't jaar 1727 door le Long uitgegeeven, bragt die Heeren tot het besluit, om dat Werk met meer naauwkeurigheid, en dus verbeterd, op nieuw voor den dag te brengen. Intusschen werd de Heer en Mr. Clignett tevens, door inkoop, magtig een Handschrift van een | |
[pagina 152]
| |
anderen Spiegel Historiael, opgesteld, gelyk wel dra bleek, door Jacob van Maerlant: welks ontdekking te gewigtiger was, om dat dit Stuk reeds voorlang verhoolen gebleeven ware. Men had slegts eene oppervlakkige kundigheid van een Stuk van dien aart; en 't was geheel onzeker, of 'er nog ergens eenig Handschrift van berustte, dan of het volstrekt verlooren mogte zyn; en veel minder wist men, wien men voor deszelfs Opsteller hadde te houden. Uit deeze onzekerheden is men nu gered: men heeft het zo lang verhoolen Handschrift gevonden, en kan met zekerheid bepaalen, dat het gedicht zy door Jacob van Maerlant, den Nederlanderen reeds eenigzins bekend, door zynen zogenaamden Rymbybel; gelyk dit alles in de Voorreden voor dit Geschrift breeder gemeld wordt, met een nevensgaand verslag van 't geen men nopens deezen Dichter heeft kunnen opmaaken, zo uit zyne Schriften, als uit de weinige aantekeningen, die hem aangaande nog voor handen zyn. Zyne benaaming schynt ontleend te weezen van eene plaats, genaamd Maerlant, (welker ligging niet met zekerheid te bepaalen is,) alwaar hy, ten minste eenigen tyd, zyn verblyf gehad heeft. Hy was een Vlaaming van geboorte, zynde, (doch onbekend waar ter plaatze,) gebooren in 't jaar 1235. Men kan uit 's Mans Schriften asneemen, dat hy, hoewel niet tot den geestelyken stand behoorende, zynde slegts een Leek, naar de eeuw in welke hy leefde, met regt gehouden mag worden voor een kundig Wysgeer, een uitneemend Redenaar, en de Vader der oude Nederduitsche Dichters; welken laatsten eernaam men hem reeds in zynen tyd naar verdienste gegeeven heeft, In den ouderdom van 65 jaaren overleed hy te Damme in Vlaanderen, alwaar hy het ampt van Schryver of Grissier deezer Stad bekleed heeft. - Verder verleent ons de Voorreden een verslag van 's Mans Schriften, en inzonderheid van deezen Spiegel Historiael; welken hy, uit een Latynsch Werk, (waarvan vervolgens nader,) op bevel van Graaf Floris den V, in Nederduitsche Dichtmaat overgebragt heeft; vangende dit zyn Werk aan in 't jaar 1283, het welk hy voltrokken zal hebben voor 't jaar 1296; in welk jaar Graaf Floris, aan wien hy deezen zynen arbeid opdroeg, rampzalig om 't leeven gebragt werd. By de breedere melding van dit alles, voegen de Heeren Clignett en Steenwinkel nog in deeze Voorreden, een kort berigt van een (buiten meer andere bekende Werken in | |
[pagina 153]
| |
hunne aantekeningen op deezen Spiegel Historiael gebruikt,) minder bekend rymwerk, te weeten, de Natuurkunde van Broeder Gheraert, dar men, ten onregte, aan zekeren Broeder Thomas toegeeigend heeft. Men vindt naamlyk twee onderscheiden Stukken in het zelfde Handschrift byeengevoegd; eerst eene Verhandeling over de Natuurkunde in rym, waarschynlyk opgesteld in het einde der dertiende eeuwe; en daar agter een ander stuk in onrym, mede over de Natuurkunde, welk laatste Stuk gemaakt is door een broeder Thomas, en door een broeder Arent, Leermeester der Minderbroeders te Utrecht, in 1300 overgeleezen, onderzogt en aangepreezen. Deeze plaatzing schynt aanleiding gegeeven te hebben, om ook het voorste stuk, het rymwerk, aan dien broeder Thomas toe te eigenen; daar 't intusschen opgesteld is door een broeder Gheraert, naastdenkelyk te Gent; terwyl broeder Thomas het zyne te Utrecht schreef. Wat wyders deezen Spiegel Historiael van Jacob van Maerlant zelven betreft, desaengaende onderrigt men ons in de Voorreden het volgende. Dit Werk is eene Nederduitsche berymde vertaaling van het Latynsche Speculum Historiale van Vincentius, bygenaamd Burgundus, als zynde een Burgundier, of ook wel Bellovacensis, naar de Stad Beauvais in Vrankryk, alwaar hy als een Dominicaaner Monnik in een Klooster zyn verblyf gehad heeft. Onder andere Schriften van zyne hand is 'er één, getyteld Speculum Historiale, bevattende eene algemeene geschiedenis, van de schepping der waereld af, tot op het jaar 1244; welke deeze Vincentius, op bevel en ten koste van Lodewyk den IX, Koning van Vrankryk, opstelde. Men heeft dit Geschrift, onder de oude Geschiedkundige Schriften, altoos zeer hoog geagt, te meer, vermits de Autheur, by het vervaardigen van 't zelve, meermaals gebruik gemaakt heeft van boeken, die tot op onzen tyd niet overgebleeven zyn. En daar van Maerlant dit Werk, als boven gezegd is, op bevel van Graaf Floris in 't Nederduitsch vertolkt heeft, kan men 'er uit afneemen, dat de Graaf overtuigd was van de voortreffelykheid van dit Werk, en zig tevens verzekerd hield van des Dichters bekwaamheid en trouw, tot het wel uitvoeren van zynen last. - Uit het slot deezer berymde Vertaalinge blykt eenigzins, dat de Dichter voorneemens was dit Geschiedverhaal verder te agtervolgen; het welk egter waarschynlyk niet geschied zal zyn; men heeft 'er althans geen spoor van ge- | |
[pagina 154]
| |
vonden. En 't is te minder te denken, daar de Spiegel Historiael van Lodewyk van Velthem, beginnende juist omtrent dien tyd, daar dit Werk eindigt, op dezelsde wyze in 't ontvouwen der geschiedenissen voortgaat; noemende die Schryver ook zyn Stuk die viste partie, als een vervolg van 't Werk van van Maerlant, welke zyne vertaaling in IV Paertien of Deelen geschikt heeft. - Na de volledige afgiste van deeze IV Paertien, zal men den Leezer mede de opgemelde bedoelde verbeterde uitgave van die viste partie, of van 't Werk van Lodewyk van Velthem, doen erlangen; 't welk deezen Spiegel Historiael tot het jaar 1316 brengt. Van de voortreffelykheid deezes Werks, ten aanzien van het Geschiedkundige, reeds gewag gemaakt hebbende, staat ons nog te melden, dat het, buiten dit, den biminnaaren onzer Nederduitsche Taale ten hoogste aan te pryzen is, als zynde opgesteld door den beroemdsten onzer oude Dichteren, toen 'er nog geene verbastering in de regelen onzer taale was ingesloopen; en behelzende veele verouderde woorden, waaronder niet weinigen, die by anderen onzer oude Schryveren naauwlyks, of geheel niet, voorkomen. Het is des, ook ten deezen opzigte, een ten uiterste nuttig Werk, voor hun, die, (gelyk het inderdaad met dit onderwerp gelegen is,) regt begrypen, hoe eene welgeoesende kennis onzer oude Nederduitsche Taale volstrekt noodig zy, ten grondigen verstande onzer MoederspraakeGa naar voetnoot(*); waarom ook de Heeren Clignett en Steenwinkel, ten einde denzulken de behulpzaame hand te bieden, zig voorgesteld hebben, by ieder gedeelte van deezen Stiegel Historiael, niet alleen Geschied- en Oudheidkundige aanmerkingen, maar vooral ook zodanigen te voegen, die ter bevorderinge onzer Taalkennisse strekken; waarvan dit eerste gedeelte ons reeds een merkelyk aantal levert. - 't Zy genoeg, daar we, ('t geen we dienstig oordeelden,) wat breed geweest zyn, over het geen ons de Voorreden meldt, slegts kortlyk den inhoud van eenigen dier aanmerkingen te melden; zullende een volgend Deel ons wel gelegenheid geeven, om iets uit- | |
[pagina 155]
| |
voeriger deswegens voor te draagen. Wy zullen ons hierin tot de min bekende woorden, of derzelver betekenis bepaalen. Het gebruik van 't woord over, in de betekenis van boven, het een voor, d.i. boven 't andere verkiezen, geeft hier aanleiding, om ons onder 't oog te brengen, hoe dit voorzetzel in zeer verschillende betekenissen gebezigd worde. (1.) Over is boven (proe, super,) ter aanduidinge van uitneemendheid en magt, als over een Volk regeeren: en van daar ons Overhoofd voor Opperhoofd. (2.) Over is boven (supra,) boven en zomtyds ook op iets anders. (3.) Over is voor, (pro,) en 't zou wel kunnen zyn, dat ons over, door letterverzetting, oulinks veranderd zy in voer, nu voor: van daar ook de spreekwyze over, d.i. voor iemand bidden. (4.) Over is als, gelyk, (ut, velut, instar;) iets over waarheid, of over eene fabel houden, iemand over Koning groeten, en meer dergelyken; in stede waarvamwy nu gemeenlyk voor schryven. (5.) Over is voor (ante,) in tyd of plaats; en deeze betekenis hebben vy nog behouden in ons overtreffen (antecellere:) en ook wel (6. na (post:) 't is over d.i. voor menig jaar gezegd, en men zal 'er over d.i. na duizend jaar van spreeken. Te vullen, of te vollen is volkomen, in zyn geheel, [gelyk we ook nog schryven ten volle.] Meer verschil in klank baart het gebruik der Ouden, om zommige woorden met een sterk geblaas uit te spreeken, en die met eene h te schryven, in welken wy dezelve niet bezigen: als Hys voor Ys; Hoever v. Oever; Heet v. Eet of Eed; Hure v. Ure; Hoegsten v. Oegsten; Hechte v. Echte; Hingel v. Ingel of Engel; Hachten v. Achten; Hup v. Up of Op; Hu v.U en Gehent v. Geënt d.i. geeindigd. Geheel buiten gebruik is thans het woord ontdoen, in de oude betekenis van openen (aperire) Vreemd klinkt de verbastering van het Latynsche woord Diluvium in Louie, waarvoor de Ouden gewoonlyk schreeven diluvie, d.i. Zondvloed. Ous voorzetzel ut had oudtyds mede de betekenis, niet alleen van op, maar ook van tot. Het woord leysten of leesten, en zo ook gheleysten of gheleesten, in de oorspronglyke betekenis volgen, zegt meermaals iets doen of uitvoeren; van waar ook volleesten zo veel als volvoeren of voltrekken. Het valt onzen geoefenden Taalkundigen niet moeilyk, de opgenoemde betekenissen, uit onze oude Schryveren, voldingend aan te toonen; dan zo is 't niet gelegen met het woord ghien, door van Maerlant gebruikt in de betekenis | |
[pagina 156]
| |
van zeggen of spreeken; welk woord hun tot nog by geen der Ouden voorgekomen was. Ze vinden egter eenig spoor ter wettiginge hiervan in 't oude Hoogduitsche gen, gehen, dat meermaals zeggen of spreeken betekent. Het woord ode, d.i. ligtlyk, komt mede ten uiterste zeldzaam voor. De spreekwyze van iemand of iets te begaden is wel niet zeldzaam; maar derzelver uitgebreide betekenis, zo ten goede als ten kwaade, maakt het moeilyk om het denkbeeld, dat 'er de Ouden aan hegtten, met één woord uit te drukken. Best volgt men hierin de gedagten van den Heer Alewyn, die 'er het woord toestellen voor genomen heeft: nademaal het zo wel in verciering, als besmetting, en in verschillende soorten van behandeling, als mede in de inrigting omtrent lyken, het bereiden van spyzen enz. gebruikt wordt. Bepaalder is de betekenis van 't woord sniemen, dat zeldzaamer voorkomt, en zo veel zegt, als spoedig, schielyk, ras. Raakende de uitdrukking van het land eeren, waar voor men ook wel schreef eerien, in de betekenis van ploegen, waarover onze Schryvers zig al vroeger in hunne Taalk. Meng. hebben uitgelaatenGa naar voetnoot(*); ze bevestigen hier nader dat dezelve goed Nederduitsch is; en tekenen te gelyk aan, dat men dit woord in deezen zin niet, gelyk ze toen oordeelden, voor verouderd heeft te rekenen; gemerkt die spreekwyze by de Landlieden, in den Bommelerwaard en in de Betuwe, nog zo algemeen gebruikelyk is, dat 'er niemand in die streek zy, die dezelve niet verstaat. Vrijthof is, in de eerste plaats, een omheinde tuin of hof, gelyk vrijdhers eene omheinde weide; van daar wordt het gebruikt voor een Voorhof, of Voorplaats van een Paleis, en ook wel voor het Paleis zelve. Neijen zegt grinniken, en bellen is bassen, zynde het eerste den Paarden, het laatste den Honden, eigen. Elker ijc, mitsgaders haerlijc of harelijc, is elk hunner, een ieder, waarvoor de Ouden ook al schreeven jegelijc of yegelijc. Het woord Keruets wordt, by letterverzetting, kreuitse, kereuisse, thans Kreeft, Canceer, oudtyds ook wel door Krabbe vertaald. Kelnare, kellenare en kelner is hetzelfde als keller of kelder. Gadoot en ter gaver dood duidt aan een schielyken dood, en ook eene groote sterste. Lanken betekent de ingewanden, wordt ook gebruikt voor de lenden, als mede voor de zyde van 't lichaam in 't algemeen. Eenwighe of Eenwich is zaamgesteld uit een en | |
[pagina 157]
| |
wijck, d.i. gevegt, aanduidende een gevegt van één tegen één; gelyk volewijck betekent een gevegt van volk tegen volk. Thans zeggen wy, mogelyk in navolging van 't Latynsche Duellum, een tweegevegt; welk woord den Ouden onbekend was. Het woord wile, ons tegenwoordig wyl of wyle, is zeer gebruikelyk voor tyd in 't algemeen, of een zeker bepaald gedeelte tyds; maar de Ouden bezigden het ook voor ledigen tyd; en zeer vermoedelyk is de eerste betekenis van dat woord rust, 't welk nog overgebleeven is, in ons wylen, als men van een overleeden, die rust, gewag maakt. Gansen zegt zo veel als geneezen of gezond maaken, en betekent ook volmaaken; welke tweeledige betekenis insgelyks plaats heeft, in de woorden gansinge en gants. [Zo hebben we ook nog tegenwoordig gantsch, dat geheel betekent, en ongans, dat onze Landlieden voor ziek of ongesteld bezigen.] Liebaard zegt by de Ouden een Leeuw, en niet, gelyk Kiliaen heeft, een Luipaard. Het woord gemoede, dat niet zeer gemeen by onze oude Schryvers is, schynt de betekenis te hebben van ontslag, ook zomtyds verlof, toestemming. Ten laatste komt hier nog voor het woord wallen of wellen, en van daar walling, welling, in de betekenis van kooken, zieden; van waar het ook overgebragt wordt op de hevige beweeging des bloeds in 't lichaam. - De Heeren Clignett en Steenwinkel ontvouwen ons de kragt deezer woorden, met aanwyzing van derzelver gebruik in onze oude Schriften; en voegen wyders daarnevens andere aanmerkingen, die ter ophelderinge van het Oudheidkundige behooren; het welk deeze uitgave van den Spiegel Historiael des te nuttiger maakt. |
|