| |
Andreae Bonn, Anatomes et Chirurgiae in Illustri Amstelredamensi Professoris, descriptio Thesauri ossium morbosorum Hoviani, cui adnexa est Dissertatio de Callo. Amstelraedami apud. J.C. Sepp, 1783. in 4to. 200 pp.
De verzameling van Zieke Beenderen, die dit Kabinet uitmaaken, is de eerste en eenigste, tot nog toe, welke dus beschreeven het licht ziet. - De Heer j. hovius, oudste Geneesheer in Amsterdam; een Man, die zyn gantsche werkzaame leven, ten nutte van zynen Evenmensch, en tot bevordering der Genees- en Heelkunde, besteed heeft; en die, geduurende den tyd van dertig jaaren, geen moeite nog kosten gespaard heeft, om het grootste gedeelte deezer leerzaame, en ter verkryging eener grondige kennis, van de waare natuur der Been-Ziekten, zo nuttige stukken, byeen te vergaderen, besloot, in den jaare 1772, deezen geheelen Been-Schat aan het Chirurgyns-Gilde te schenken; met dat pryswaardig oogmerk, om tot algemeen nut der Heelkundigen te dienen.
De Heer bonn, kort te vooren tot Hoogleeraar in de Ontleed- en Heelkunde aangesteld, maakte 'er tot dat nuttig oogmerk terstond gebruik van, en vermeerderde deeze Verzameling, door het byvoegen van verscheiden zeldzaame stukken, die van tyd tot tyd zig aan zyn ontleedend onderzoek, en onvermoeide naspooringen, opdeeden. Verscheiden der beroemste Heelmeesters volgden dit loflyk voorbeeld, en verrykten, door dergelyke geschenken, deeze Verzameling.
Het getal wies tot over de vyfhonderd voorwerpen, die thans in een kostbaaren en geslooten Kas, door Heeren Burgemeesteren daartoe geschonken, op de Chirurgyns Gilde-Kamer bewaard, voor een ieder te zien zyn.
De beroemde Hoogleeraar bonn ondernam, vervolgens,
| |
| |
deeze uitmuntende Verzameling in de gevoeglykste orde te schikken en te beschryven, en tragtte deeze beschryving, zo veel mogelyk, op te helderen, en voor hun, die zig op de Genees- en Heelkunde toeleggen, nuttig te doen worden, door aanhaalingen van waarneemingen, die met de beschreeven stukken overeenkomst hadden. - In deeze zo nuttige als gewichtige onderneeming, is de Hoogleeraar zo wel geslaagd, en heeft zyn ontwerp zo meesterlyk uitgevoerd, dat wy ons van de goedkeuring, die deeze geleerde arbeid, by Kenners in ons Land zo wel, als by Buitenlandsche Geleerden, zal wegdraagen, volkomen verzekerd houden. - Des wy, in stede van met welverdiende loftuitingen ons in te laaten, ons alleen zullen vergenoegen met onzen Leezer de orde, waarin de voorwerpen door zyn Hooggel. geschikt en beschreeven voorkomen, mede te deelen.
Voor eerst. De Beenziekten van de Ruggraat, en wel van N. 1 tot 14, over de Scheefheid; van N. 15-26, over de Bochelwording, en van N. 27-31, over de gespleeten Ruggraat.
Ten tweeden. De Beenziekten der Geleedingen. Van N. 32-36, komen de ontwrichtingen van den Schouder voor; van N. 37-70, de ontwrichtingen van de Heup, en mankgaan; van N. 71-77, de ontwrichting van het Scheen-Been; van N. 78-94, de zwelling en beenbederf der Geledingen; en van N. 95-146, de gewrichts-verstyving en vastgroeijing.
Ten derden, De Beenziekten, van uitwendige oorzaaken. Hier heeft de Hoogleeraar wederom de volgende schikking gemaakt; - van N. 147-162, beschryft hy de Bekkeneels-wonden en Breuken; van 163-263, de Breuken der overige Beenderen; en van 264-287, de Beenbreuken van Dieren.
Ten vierden. Beenziekten, van inwendige oorzaaken. Van N. 288-302, de weekheid der Beenderen; van 303-307, de vaste Beengezwellen; van 308-329, de schubbige Beengezwellen; van 330-332, de doornagtige; van 333-337, de sponsagtige Beengezwellen; van 338-345, de sponsagtige gezwellen van het Beenvlies; van 346-356, het Beenbederf; van 357-379, de Beenziekte door Venussmet; en van 380-388, de Beenziekte door Scheurbuik.
Ten vyfden. Voorbeelden van natuurlyke afscheiding van
| |
| |
bedorven Beengedeelten, welke van N. 389-438, zeer naauwkeurig beschreeven worden.
Ten zesden. Van N. 439-444, komen de aangebooren Ligchaams-gebreken voor, en
Ten Zevenden, geeft de Hoogleeraar nog eene beschryving van verscheiden voorwerpen, als van onvoldraagen Kinderen, Beenderen, Nieren- en Blaas-Steenen, en gedeelten van Dieren.
Wie zoude geen lust hebben, eene naauwkeurige Beschryving van zulk een aantal voorwerpen, die door de bygevoegde Waarneemingen van den Hoogleeraar bonn zo veel licht over de kennis en de waare natuur der Beenziekten verspreiden, te leezen!
Inzonderheid, echter, bevat deeze Been-schat een menigte van voorbeelden, om den waaren aart en de wyze der natuurlyke afscheiding, en de groeijing van nieuw been, te verklaaren.
Dit laatste gaf dan ook eene aanleiding aan den Hoogleeraar, tot het opstellen eener Verhandeling, over het zogenaamd Been-eelt of Been-weer, zynde die nieuwgevormde Beenstof, die de gebrooken Beenderen herëenigt, en by de meeste Beenziekten mede waargenomen word.
Daar wy ondertusschen de reeds aangekondigde Nederduitsche Vertaaling deezer Verhandeling, nevens die der beschryving van dit Been-Kabinet, met verlangen te gemoet zien, - zal het den Neederduitschen Leezer gewis niet onaangenaam zyn, hier vooraf een kort en zaakelyk uittrekzel deezer, met veel oordeel geschreeven, Verhandeling, aan te treffen.
Naardien het Latynsche Kunstwoord, Callus, niet minder dubbelzinnig is, dan in onze taal, Been-eelt of Beenweer, om den aart deezer nieuwe Beenstof uit te drukken; - voor zo verre dezelve, by de Schryvers over dit onderwerp, beschreeven word onder de verschillende benaamingen en gedaante van Beenig-sap, Lym, Vleesch, Kraakbeen en Been, welke geen van alle iets vertoonen, dat naar een dik, vast en buigzaam eelt, of leder, gelykt, - zo begint de Hoogleeraar met het dubbelzinnige daar van te doen opmerken; terwyl hy tot de verscheidenheid, onder welke de groeijende Beenstof voorkomt, overgaande, de inderdaad naar eelt of leder gelykende natuur van deeze Callus aantoont, en bevestigt.
Men heeft, tot hier toe, volgens de gevoelens der beroemste Mannen, den oorsprong en de groeijing van het Been- | |
| |
weer, aan het Beenvlies, - of aan een uitgestort lilagtig vocht, toegeschreeven - Dan onze geleerde Schryver stemt wel toe, dat, by een Beenbrenk, zwelling van het Beenvlies geschied; - als mede, dat 'er, by eene versche breuk, eene uitstorting van vochten, - ja ook zomwylen aanhoudende lekking, by een verouderde Beenzweer, plaats heeft: - maar hy vermeent reden te hebben om vast te stellen, dat dit uitgestort vocht, de gebrooken beenstukken omringende, nooit lilagtig verdikt, en op deeze wyze de Beeneindens zamen lymt; - en dat ook zulk een lym nimmer in een onbewerktuigd nog bewerktuigd Kraakbeen overgaat. - Zyn Hooggel. mistrouwt hieromtrent de waarneemingen in Lyken, die het oog bedriegen kunnen.
Het onderzoek der t' zamengestelde Breuken en Beenwouden, by leevendige Menschen, leert gantsch iets anders: - 'er groeit, in den omtrek der gebrooken Beenstukken, een Vleesch, 't welk zig eerst als graantjes of heuveltjes opdoet, - waarin men, met het gewapend oog, kloppende bloedvaatjes waarneemt: - dit vleesch vult allengskens de wond, - stoot de verstorven Beeneinden af, - hereenigt de overige gezonde Beengedeelten: - terwyl ook dit vleesch in een Beenwond of Beenzweer weelderig kan uitspatten. Dit zelfde word zo wel aan de Beenderen van het Hoofd, als der uiteinden, waargenoomen.
Dit Beenvleesch, 't welk niet zo zeer van het Beenvlies voortgebragt word, als wel van vaten, die tevens uit het gezonde been groeijen, ondergaat vervolgens eene merkbaare verandering; namentlyk het verdikt, word vaster, en van eene waarlyk eelt- of lederagtige, vaste, en tevens buigzaame, natuur: - dus vind men het, allerduidelykst, by aanmerkelyke bekkeneels- wonden, en afscheidingen van beenstukken van het hoofd. - Wanneer dit leder nog week en vleeschagtig is, ziet men duidelyk de hersen-slagaderen kloppen: maar, wanneer het steviger word, kan men die klopping alleen door 't gevoel onderscheiden. - By deezen overgang van Vleesch, in Eelt of Leder, verdwynen ook de Vleesch-heuveltjes aan de oppervlakte; en deeze krygt de gedaante van een glad en gespannen lidteken.
Een dergelyke Vleesch- en Eelt-groeijing heeft plaats by natuurlyke afscheiding van het verstorven beengedeelte, ook naa afzettingen. - Een nieuw Beenvleesch stoot
| |
| |
als dan het doode af; en sluit, vervolgens, den Beenstomp, dien het als een nieuw gegroeid Beenvlies overdekt.
Dat nu dit vastgeworden Beenvleesch, voor en aleer het been word, eerst in den staat van Kraakbeen overgaan zoude, gelyk anderen, uit proeven, met Dieren genoomen, afgeleid hebben, meent de Hoogleeraar bonn dat door Heelkundige Ondervindingen, of door Ontleedkundig Onderzoek in Menschen, tot nog toe, niet is beweezen geworden: - terwyl die beroemde Mannen, die proeven op viervoetige Dieren en Vogelen genoomen hebben, geen gewag maaken van zulk eene waargenoomen Been-vleeschgroeijing, die in Menschen evenwel onbetwistbaar is. - Hier leert de ondervinding in opene en zaamgestelde Beenwonden, het geen daar, door de bekleedzelen heen, niet konde gezien worden. - 'Er zyn daarenboven geen Heelkundigen, die betuigen een waaren kraakbeenigen aart, in het Beenweer by een Mensch, te hebben gezien.
De vergelyking met het Eywit, of Glasvocht van het oog, welke door hette stollen, beslist niets, zegt de Schryver, om aan te toonen, dat zulk Kraakbeen niet, dan een gestolt lymagtig vocht, zyn zoude. - Deeze dierlyke deelen zyn bewerktuigd, en vol vaten en vliezen, ofschoon onzichtbaar: - het is eveneens met het Kraakbeen en met het Beenëelt gelegen. - Het natuurlyk Kraakbeen is niet, maar gelykt slegts naar een geley, 't welk albinus reeds te vooren heeft beweerd en beweezen.
Het onvolkoomen Beenëelt gaat evenwel naderhand in been over. - Dit geschied, volgens onzen Schryver, niet op dezelfde wyze, als by de natuurlyke Beengroeijing der Kinderen: - neen, maar in het verdikte en vasterwordende lederagtige Beenëelt, beginnen zig alom Beenvezeltjes te vormen, te verlengen, zaam te vlechten, en op een te groeijen; waardoor dan dit eelt, zonder noodig te hebben eerst Kraakbeen te worden, in Been overgaat. - Beenvlies en Kraakbeen zyn van een onderscheiden natuur, zelf van de eerste vorming in de tedere vruchtjes af, wanneer reeds het Beenvlies en Kraakbeen beide aanweezig zyn, om het toekoomend Been uit te maaken, waar de een van de andere niet voortgebragt wordt.
Het volkoomen en hardgeworden Beenëelt is, ondanks deeze verschillende vorming en oorsprong, egter niet min- | |
| |
der waar been, - bewerktuigd, gelyk het overige Beengestel, - en bestaat uit vezelen, - bevat merg, - is in deszelfs oppervlakte meestal met een oneindig getal gaatjes doorboord, tot doorlaating der bloedvaatjes, - is met Beenvlies omkleed, en ontvangt daarvan die bloedvaren; groeit dus met het been, en is aan dezelfde gebreken als dit onderworpen.
Op deeze wyze groeijen gebrooken Beenderen wederom te zamen; zonder eigentlyk, gelyk men te vooren gemeend heeft, zamengelymd te worden.
Dus wordt het verlies van eenig beengedeelte door nieuw been aangevuld, zonder dat de holle zweer ooit door stollend lym gevuld word gevonden. - In het een en ander deezer gevallen, hangt het spaarzaamer door de natuur gebezigde, of onregelmaatig uitgespreide Beenweer, niet af van een uitgestort, gestold, lilagtig vocht, maar van den meer of minderen overtolligen vleeschgroei in den omtrek der beenscheiding; en dit hangt, by de Beenbreuken, voornaamentlyk af van de onrustige of te vroegtydige beweeging des Lyders, en van de dragt zyns Ligchaams op de nog onvoltooide verharding deezer nieuwe beenige zelfstandigheid.
De nieuwe Heupkommen, naa voorafgaande ontwrichting gebooren, worden op dezelfde wyze gemaakt, door het vormen eens, eerst vleeschigen en vliezigen, daarna eeltagtigen en in been veranderden, rand deezer nieuwe geleeding-vlakte, die mede door geen tot onbewerktuigd Kraakbeen stollende vochten, nog alleen door verdikt Beenvlies, gemaakt worden.
De gewrichtsverstyvingen en zaamengroeijingen der Beenderen maaken zelf geene uitzondering; meestal is daarby vermaaling van eenige Beendeelen; en dus altoos nieuwe vleeschgroeijing, die tot Been overgaat.
Ter bevestiging van zyn gevoelen, brengt onze Schryver het weekworden der hardste Beenderen by, het welk ook aan het Beenëelt niet onmogelyk is, naardien het zelfs weder tot een vleeschige en vliezige zelfstandigheid kan ontaarten.
Eindelyk staaft de Hoogleeraar zyne stelling, door eene vergelyking deezes nieuwen Beengroeis, met de Beenwording by Kinderen, en het verbeenen der zagte deelen in hoogbejaarden. - In het eerste geval geschied zulks door beenige stippen en kernen, die in het midden deezer Kraakbeenderen groeijen, en de plaats van 't Kraakbeen
| |
| |
inneemen. - In het laatste geval, inzonderheid ten opzichte der Kraakbeenderen van het Strottenhoofd en der Ribben, bewyst onze geleerde Schryver, dat het Beenworden, nog door inwendige Beenstippen, - nog door tusschen het Kraakbeen-vlies en het Kraakbeen uitgestort, onbewerktuigd lillend en stollend vocht geschied: maar door eene vorming van Beendeeltjes, die zo wel in het buitenste als binnenste deezer Kraakbeenderen zich vereenigen, en eindelyk waar been uitmaaken: waarby het Kraakbeenvlies tot Beenvlies word.
De vorming en groei van het Beenweer komt dus met beide deeze onderscheiden wyzen van Beenmaaking eenigermaate overeen: edog, verschilt van den natuurlyken Beengroei, dat zy niet door beenstippen en kernen, binnen het Kraakbeen gebooren, geschied; - en is van de tegennatuurlyke verbeening hierin onderscheiden, dat het geen beenige omkorsting vertoont: maar door de geheele eeltagtige zelfstandigheid gelykelyk been word.
Het besluit, 't welk zyn Hooggeleerde uit dit alles getrokken heeft, is het volgende: ‘In den Mensch is de natuur van het onvolkoomen Beenweer vliezig, 't welk in 't begin zig vleeschig vertoont; daarnaa aan leder gelyk, 't welk in geen waar Kraakbeen verandert; maar, hard wordende, den vliezigen aart met de beenige verwisselt; terwyl het been het lederagtige opvolgt.
Het volmaakt Beenweer is bewerktuigd, en maakt een gedeelte van het overige Been, waaraan het gegroeid is, uit. Somwylen even gelyk een Ziekbeen ontaartende, word het nu eens yvoor-hard, dan eens week, en word ook door been-bederf ontbonden.
De wyze, hoe dit alles geschied, zegt de Heer bonn, is onbekend. Men kan, in dit geval, alleen over het geen onder het bereik onzer zintuigen valt, oordeelen.’
Behalven de doorgaans in deeze Verhandeling aangehaalde voorbeelden uit het beschreeven Kabinet, bevestigt de Hoogleeraar zyne voorgestelde gedachten, door talryke aanhaalingen van Waarneemingen der beroemdste Mannen; en belooft de uit zyne Verhandeling getrokken gevolgen, door nauwkeurige Aftekeningen der voorwerpen, die eerlang uitgegeeven zullen worden, te bevestigen.
Dit is de voornaamste Inhoud deezer met zo veel oordeel en beleezenheid opgestelde Verhandeling. - De Hoogleeraar bonn heeft niet zo zeer de gevoelens van
| |
| |
anderen opzettelyk wederlegd of tegengesprooken; maar veel eer zyne gedagten, op overeenstemmende Ontleedkundige Waarneemingen en Heelkundige Ondervindingen gegrond, voorgedraagen: - terwyl zyn voorstel geheel nieuw is, en een gantsch ander, en onzes oordeels, een veel beter licht over den waaren aart, en voortbrenging, van het Beenweer verspreid. |
|