hoofdzaeklyke van zyn antwoord op de laetstvoorgestelde vraeg, dat drieledig is.
‘I. Tracht, dat uwe Kinderen in den waaren Godsdienst wel gegrond, en tot overtuiging en denzelven gebragt worden. Ik versta hier, zegt zyn Eerwaerde, door den Godsdienst, niet alleen al dat geene, 't welk wy gewoon zyn de kennis van God, en de overtuiging van alle onze pligten jegens hem, jegens andere Schepselen en jegens onszelven, om dat Gods wil zulks van ons eischt, te noemen; maar ik begryp daaronder tevens de getrouwe en gemoedelyke beoeffening van alles wat wy naar den wil van God moeten doen en laaten. En wanneer wy het onderwys in den Godsdienst willen beezigen als een veilig middel, om onze Kinderen daardoor in staat te stellen, dat zy de magt der verleiding kunnen tegenstaan, moeten wy daarby voornaamelyk op drie stukken zien: Dat zy alles we begry en, wat zy als Christe en moeten doen en laaten; dat zy leeren, hoe zy 't moeten beoetenen; en eindelyk, dat zy het zelve indedaad ook doen: toeziende dat zy steeds levendig overtuigd zyn, van de noodzaaklykheid van den bovennatuurlyken bystand van God, ter volbrenging van al het goede.’
II. Toont hun de Ondeugden alleen van haare gevaarlyke zyde. Het verleidende schynschoon van kwaade voorbeelden is, gelyk onze Leeraer opmerkt, besinettend, en het veiligste voorbehoedzel daartegen is dit, wanneer men de ondeugd altyd van hare strafwaardige, gevaarlyke en schadelyke zyde vertoont. Om hieromtrent den besten weg in te slaan, zullen wy ons beroepen op de beschryvingen en dreigementen in Gods woord; de uitkomst van de ondeugden toonen; en op het gedrag der waereld omtrent de godloozen leeren achten.
III. Toont hun de Deugden altyd in laare beminnelyke gedaante. Ter versterkinge van het opgemelde voorbehoedzel, vervolgt de Leeraer, is 't ook noodzaaklyk dat de Ouders het tegendeel van 't voorgaande, de daadlyke beoefening van het goede den Kinderen recht aangenaam en recht beminnelyk trachten voor te stellen. ‘Tot dat einde moeten wy hen: Altyd op het welbehagen van God aan het goede trachten oplettende te maaken, en daar by te onderhouden. Daar benevens moeten wy mede gebruik maaken van zyne uitdrukkelyke beloften, welke hy den vroomen en oprechten gegeeven heeft: en laatstlyk hun de uitkomst