| |
Historie der Waereld, door J.F. Martinet, A.L.M.Ph. Dr. Lid van de Hollandsche en Zeeuwsche Maatschappyen, en Predikant te Zutphen. Vierde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1783. In groot octavo, 464 bladz.
Nademaal de Eerwaarde Martinet zyne ontvouwing van de Waereldgeschiedenis, in 't voorgaande Deel, op die wyze ingerigt heeft, dat hy de lotgevallen der Christenen, zo ver 't mogelyk ware, niet vermengde met de Staatsgebeurtenissen, maar dezelven aszonderlyk behandelde, ('t welk hy toen bragt tot op het asloopen der vyftiende Eeuwe,) zo is dit vierde Deel, ingevolge hier van, geschikt, om dit onderwerp verder na te gaan, geduurende het verloopen der zestiende, zeventiende en achttiende Eeuwe. Zyn Eerwaarde vindt het, op goeden grond, geraaden, deeze Kerklyke Geschiedenis dus onafgebroken te agtervolgen; en uit dien hoofde ontmoeten we hier eene beknopte voordragt van het begin en den voortgang der Hervorminge, als mede van de overige voornaamste gebeurtenissen in de Christelyke Kerk, staande de drie laatste Eeuwen. Onze geschiedkundige Leeraar verleent ons, in een kort bestek, eene in haare soort volledige ontvouwing, welke den Leezer in staat stelt, om zig een regelmaatig denkbeeld van 't beloop deezer merkwaardige geschiedenissen te vormen. En, daar hy byzonderlyk ten
| |
| |
dienste zyner Landgenooten schreef, heeft hy zeer gepast de Kerklyke Geschiedenis van ons Vaderland op zig zelve gehouden; handelende eerst over de lotgevallen der Kerke in andere Gewesten, en bepaalende zig voorts tot eene nadere overweeging van 't geen onzen Nederlanden desaangaande betreft; zedert de eerste verkondiging der Euangelieleere in, om en aan, onze Gewesten, tot op het einde der zestiende Eeuwe; blyvende het laatere voorgevallen, tot den tegenwoordigen tyd, voor het volgende Deel uitgesteld. - De hooggeagte Martinet houdt in dit alles denzelfden voet, op welken hy dit Werk aangevangen heeft, vlegtende in zyn geschiedkundig gesprek, naar den aart der behandelde zaake, veelerleie leerzaame aanmerkingen, die het onderhoud verleevendigen, en haare weezenlyke nuttigheid hebben. Van die soort is, onder veele anderen, 't geen hy, van de Kruisvaarten gewag gemaakt hebbende, bybrengt, nopens de voordeelen, welken uit die, anders zo zinlooze als verwoestende, Oorlogen, niet door de wysheid der Kruisdraageren, maar door het bestel der Voorzienigheid, gevloeid zyn. Eene voorgestelde Vraag van den Leerling gaf hiertoe aanleiding, en in zyn Antwoord deswegens vervolgt hy aldus.
Voor eerst hadden de meeste Lieden, die, na deezen tyd, de Weetenschappen in de XII en XIII Eeuwen wilden herstellen, het eerste Onderwys, op deezen togt, van de Grieken in het Oosten opgedaan. - Deeze Oorlog maakte ook de Aardryks- en Sterrekunde levendig, alzo men die toen niet konde ontbeeren. Lodewyk de IX, Koning van Frankryk, in Palestina zynde, zondt zelfs willem rubriquis naar Tartarye en Indië, om die Landen, waarvan men weinig wist, te leeren kennen. De Veneliaanen gebruikten mcolaas en matthias paulus, om Armenie en Persië te doorsnuffelen, welken, door Indië, China en Japan terug keerende, beter kennis van die Landen deeden verkrygen, dan men in de verlichte tyden der Grieken en Romeinen daar van hadt. Toen de Sultan van Damas den Vrede met Keizer frederik den II bevestigde, kreeg deeze, onder andere Geschenken, van hem ene Tent, waarop een Uurwerk naar den loop van Zon en Maan geplaatst was, die daarop naauwkeuriglyk naar de Maanden en Uuren stondt afgetekend. Dit Werk, een uitneemend Konststuk in de oogen der Europeaanen, geschat op negenëntwintig duizend mark zilvers
| |
| |
(eene overhooge somme in die tyden) wekte den lust tot de Sterrekunde. - De Letter-Oudheid-Historie- en Taalkunde herleefden ook zints dien tyd. - En zyn niet de Cyferletters uit Arabie gekomen? Zyn niet de Troubadeurs of Minnezangen, die voornaamelyk ten dien tyde in Provence in zwang gingen, eene navolging der Oostersche Gezangen geweest? Is het bouwen van Schepen, die men op die togten in menigte noodig hadt, toen niet verbeterd en vermeerderd? Ook mag men met regt vraagen, of men het gebruik van het Compas in die dagen niet geleerd hebbe van de Arabieren? Nam men de konst van Zyde te verwerken, het Schilderen en dergelyken niet over van de Grieken? Waren toen niet buono, bonanno, plebro, busquetto da dalichio Grieksche Bouwmeesters en Beeldhouwers van den eersten rang in Italie? Voerden de Gothen geen nieuwen smaak in de Bouwkunst in, dan was de geene, die men hier de Gothische Bouwkonst heet, afkomstig van de Arabieren. Roemt men de Heidensche Tempelen wegens de pragt; dan mag men daartegen vraagen, of zy eenen zo wyden omtrek en hoogte hadden, zo breede Daken en zo hooge Wulffels als de tegenwoordigen, die men naauwlyks zonder huivering kan aanzien? En was dan deeze Gothische, of liever Arabische, smaak zo plomp, zo slegt, als sommigen beweeren?
V. Is dit nu alles?
A. Neen! Van nog meer belang was de invloed der Kruisvaarten op den Koophandel: want het vertier der Waaren, te vooren uit het Oosten op Constantinopole gaande, werdt op Venetie, Genua en Pisa verlegd, toen de Venetiaanen zich meester gemaakt hadden van een gedeelte des Ouden Griekenlands, ik meen, van de vrugtbaarste Eilanden van den Archipel. En, daar de Steden hierdoor de grootste rykdommen ontvingen, bragt zulks eene nieuwe Instelling voort, ik meen, het opregten van Gemeenschappen of Staatkundige Maatschappyen, die eindelyk met burgerlyke Regten beschonken werden. En dit bragt verder voort meer dan ééne nuttigheid, ik meen, de invoering van een geregeld Bestier, van Wetten en Konsten, die over gansch europa verspreid werden.
V. Wat nu meer?
A. Niets; dan dat europa zich, geduurende twee Eeuwen, zo 't scheen, nergens anders mede bezig hieldt, dan met de Herovering des Heiligen Lands; en daar men zegt, dat zes millioenen Menschen derwaards gingen, maakte dit
| |
| |
eene groote verandering ook in ons Vaderland, waar veele erfelyke wraakvorderingen diep ingeworteld waren. In de Wetten vondt men niets van een wanbedryf te kunnen vergoeden of byleggen. De Man, op wien men zich wilde wreeken, moest steeds in zyn huis blyven, en hy was alleen vry, wanneer hy na de Kerk of Regtbank ging, of van daar kwam. Maar, by de opkomende Kruisvaarten werdt verbooden, hand te slaan aan iemant, die zich tot dezelve hadt aangegeeven. Dus werdt de oude wrok gelenigd, gesust en eindelyk vergeeten. De Zeden werden daardoor ongelyk zagter. Daarenboven kreegen veele zugtende verdrukte Lyfeigenen, die ter togt wilden, volle Vryheid. Maar toen zo veelen op reis wilden, zouden de Landen ledig gebleeven zyn. Om dit dan te keeren, schonk men die aan vrye Lieden, ter bebouwinge, die daarvoor eenen billyken loon vorderden en kreegen. Dan, wyl veele Edelen en groote Leenmannen, om geld tot den togt te vinden, hunne Erflanden voor een laagen prys moesten verkoopen aan hunne Vasallen; zo vielen wyduitgestrekte Landen in de handen van deezen, zynde de vlytigste Inwooners, die geen deel in de dolle Kruistogten namen. Dit maakte de Burgers, te vooren, om zo te spreeken, Slaaven, ten minsten afhanglyk van veeltyds grilzieke Meesters, geheel onafhanglyk; en het geluk der Menschen werdt, alleronverwagtst, hieruit gebooren. Veele zulker Burgeren verwierwen zelfs den Adeldom, door het koopen van Leenen, Burgten en Heerlykheden der Edelen. Nu, mag men zeggen, begonnen deeze Lieden eerst te leeven, terwyl de anderen hunnen Naam en Leven in de Woestynen van asia gingen begraaven. Welk eene onzinnigheid, zo het stuk regt overdacht wordt; maar ook welk eene verwonderlyke schikking van god, om een vry Volk in europa te doen opkomen!
V. Waren deeze alle de gevolgen?
A. Neen! Een edeler, grootmoediger denkwyze begon ook, zints, den Vaderlandschen Adel te bezielen. Deeze werdt gebooren uit de Ridderschappen, die Gy, vaardiglyk, als eene groote inrigting, al mede uit Arabie afkomstig, of als eene vrugt van eigenzinnigheid, als eene bron van de buitenspoorigste dwaasheden zult aanzien, en indedaad zy is niets anders. Dan, wanneer gy denkt op derzelver gelukkige gevolgen, ik meen, haaren nadrukkelyken invloed op de beschaaving der Zeden, door haar voortgebragt; dan zult Gy U, ten hoogsten, over haar verwon- | |
| |
deren. Hoor, hoe men hier en elders in die ruwe tyden omging? Zwakke en ongewapende Lieden stonden, alle oogenblikken, bloot aan den hoogmoed en de onregtvaardigheid der sterken. De Overheid hadt geene magt om dit te weeren. Men vondt des geene bescherming, als die een dapper en edelmoedig Man den weerloozen aanboodt. Dan, dezelfde geest, die zo veele Edellieden verhit hadt, om de Pelgrims in het Heilig Land te beschermen, en dat den Turken te ontneemen, blies nu anderen aan, om zich als Verdeedigers en Wreekers te verklaaten, van de in het Vaderland mishandelde Onschuld. Zulk eene daad zag men aan als het bedryf van de uitsteekendste Dapperheid, van den verdienstelyksten Heldenmoed, van Hoslykheid, Regtvaardigheid en Eerzugt, 't geen zich nog al laat hooren. Maar luister nu eens, op welk eene wyze de langduurige voorafgaande voorbereiding daartoe geschiedde.
V. Hoe geschiedde dezelve?
A. De toekomende Ridder werd, van zyn zevende jaar af, opgevoed door Vrouwen, die de Leermeestressen deezer Kweekelingen waren, en hem onderweezen in de Liefde tot god en der Jufferschappe. Oorlog, Liefde en Godsdienst maakten toch den grondslag deezer zonderlinge Instelling uit. Klinkt dat niet vreemd? Was hy tot rype jaaren gekomen, dan moest hy, vóór de aanneeming in de Orde, vasten, éénen nagt biddende in de Kerk doorbrengen, en het Avondmaal ontvangen. Daarop werdt hy, 't zy door den Paus, 't zy door eenen Keizer, Koning, Ridder, of Groot-Leenman, tot Ridder geslaagen, onder belofte van de Mis alle dagen te hooren; met eede te bevestigen, dat hy goed en bloed voor den Godsdienst en Staat zou opofferen; Ongeloovigen beoorlogen; Weduwen, Weezen, Verdrukten, en vooral Juffers, beschermen; den Keizer gehoorzaam te weezen; deszelfs Leenen wel te bestieren, en onstraffelyk voor god en Menschen te leeven. Zulk een Stelsel vormde Helden, en beschaafde de Zeden op eene aanmerkelyke wyze; maar zy bragt ook de zotternyen der doolende Ridderschap ter baane. Men voerde den Oorlog met minder woede, zo dra men geloofde, dat Menschlykheid en Heldenmoed sieraaden waren van gelyken rang, Toen men de Beschaafdheid als de beminnelykste der Ridderdeugden aanprees, kwamen zagte Zeden boven. Geweld en Verdrukking raakten in onbruik. En waar men ze
| |
| |
vernam, werdt het als een verdienstelyk werk aangemerkt, die te keer te gaan.
V. Welke waren de gevolgen?
A. Een Krygshaftige Dweepery nam der Ridderen hart in; en de Waereld begon deeze Instelling als eene Eerschool aan te zien. Men bewonderde deeze Helden, en schonk hun groote Voorregten. 't Werdt zints de gewoonte, dat deeze Ridders op Avontuuren uitgingen; dat elk van hun eene aanzienlyke Juffer moest dienen, en elke Juffer eenen Ridder in haaren dienst hebben. Verder ontstondt 'er, uit de togten naar het Heilig Land, eene nieuwe soort van Romans. Hebt gy niet, in uwe kindsche jaaren, amadis van Gaule, de oudste Roman, die op de verdryving der Mooren uit Spanje ziet, met een onbegrypelyk genoegen geleezen? Kent gy ourson en valentyn of de Vier Heemskinderen niet? Alles moest vol Tooveryen en Spookeryen weezen, volgens den smaak tot het wonderbaare en de wilde Verbeeldingskragt der Oosterlingen; alles vol zeldzaame Avontuuren. De Waereld vondt genoegen in zulk eene ongemeene mengeling van Onzinnigheid en Godsdienst. - Men wilde dit naderhand eenigermate verbeteren in de Geschiedenis van turpin en monmouth, die de voorgaande daaden van karel den grooten en Koning arthur verhaalt. Evenwel, toen, eindelyk, alles in de uiterste zotternyen verliep, kwam michael cervantes savedra ter baane, in de XVII Eeuw, die, te Madrid, van den Hertog van lrrma, eersten Staatsdienaar van philips den III, smaadlyk behandeld zynde, de pen opnam, en, om zich te wreeken, de Avontuuren van don quichot de la manche schreef; een Roman vol van geest, waarin hy den Spaanschen Adel, en de Ridderlyke togten, schamper ten toon stelde. En geen Boek was zeker beter geschikt, om de
zinnelooze bedryven der Ridderen te doen ophouden, dan deeze overheerlyke Roman van cervantes, een Man, die, in den jaare 1620, in de uiterste armoede stierf; doch den roem naliet van Geleerdheid en Schranderheid, met de Eer van den Spaanschen Adel verbeterd te hebben.... Zie, welk een zeldzaam middel de Voorzienigheid gebruikt heeft, om de ruwe Zeden dier tyden te verbeteren, en tot eenen grondslag voor volgende omkeeringen te leggen!’ |
|