| |
Beschryving van het Oosten, en van eenige andere Landen, door den Heer R. Pocogke, Leeraar der Taalen en Lid van de Koningl. Maatsch. der Weetensch. te Londen. Derde Deel, Eerste Stuk. Met Plaaten. Uit het Engelsch overgezet, en met aant. voorzien, door E.W. Cramerus. Te Utr. by G.T. en A.v. Paddenburg, te Rott. by J. Bosch en R. Arrenberg, te Amst. by M. de Bruyn. Behalven het Voorwerk, 262 bladz. in gr. quarto.
Dit Stuk behelst de berigten van den opmerkzaamen en geleerden Pococke, nopens Klein Asie, Tracie en Griekenland; in welke Gewesten een aantal van Plaatzen voorkomt, die 't oog van elken Reiziger, en bovenal dat van eenen oudheid- en geschiedkundigen ten sterkste tot zig trekken. Onderzoekgraagen zullen hier derhalven een ruimen voorraad van voorwerpen vinden, die zy hunner overweeginge wel waardig zullen keuren; en daar de Heer Pococke, uit al het voorige, bekend staat, voor een naauwkeurig en oordeelkundig Man, wiens waarneemingen, op zyne Reize gedaan, by alle Kenners van hoog gewigt zyn, is 't niet noodig dit leerzaame Werk op nieuw gezetlyk aan te pryzen. Alleen zullen wy nog, tot eene proeve uit dit gedeelte, overneemen, het geen hy ons meldt wegens ééne dier Landstreeken, welke in de Oudheid- en Geschiedkunde by uitstek merkwaardig
| |
| |
zyn. Wy oogen hiermede op de streek van Thessalie, aan den mond der riviere Peneus, en verder, door de vlakte van Pharsalie, naar Zeitoun; een oord, zo beroemd door de Schriften der oude Dichteren, als vermaard door gewigtige bedryven in de Geschiedboeken der Ouden aangetekend. - De Heer Pococke, een verslag gegeeven hebbende van Salonichi, (oudtyds Thessalonica geheeten,) in Macedonie, berigt ons verder, hoe hy, van Salonichi naar Larissa willende trekken, volgens de gewoonte der meeste Reizigers, oom dat de weg te lande gevaarlyk is, aldaar te scheep ging, ten einde over te steeken naar de haven van Claritza in Thessalie, aan de zuidzyde der baai van Salonichi; alwaar hy, des namiddags aan boord gegaan zynde, den volgenden dag, den eersten van wynmaand, laat in den avond, aankwam.
‘Wy overnachtten, (vervolgt hy,) onder den blooten hemel aan den voet des bergs Ossa in Thessalie, in dat gedeelte, welk Pelasgiotis genaamd word. Oostwaard van daar zyn het landschap Magnesia en de berg Pelion, uitmaakende dat voorgebergte, welk ten noorden is der baai, by de ouden onder den naam Pagasaeus bekend. Den volgenden morgen gingen wy naar het klooster van St. Demetrius aan de zyde des bergs over Claritza. Deeze plaats is omtrent twee uuren van de rivier Peneus, die op den berg Pindus ontstaat. Het grootste deel van den weg derwaard loopt door eene vruchtbaare, doch enge vlakte van nog geene Engelsche myl breed. Deeze is veelligt de vermaaklyke landouwe van Tempe, die beschreeven word vyf mylen lang, en aan den mond des Pineus een half morgen lands breed.
Aan de westzyde des Pineus is de vermaarde berg Olympus, welken de oude poëeten verdichten den zetel der goden te zyn. Wy kwamen aan den Pineus, daar eene brug over ligt naar de Westzyde.... Wy reisden langs de Oostzyde, daar de weg, zo het schynt, door het uithouwen der rots aan den voet des bergs Ossa effen gemaakt is. De weg leid twee uuren lang zuidwestwaard; en dewyl het bed der rivier op sommige plaatsen zeer naauw is, met kleine eilandjes in 't midden, heeft het water des Peneus by zwaaren regen kunnen gestuit worden, en den vloed ten tyde van Deukalion veroorzaaken. Sommigen zeggen, dat het bed der riviere door eene aardbeeving verbreed was, en de dichters versierden, dat de reuzen, den berg Ossa op den Pelion en Olympus hoopende, daardoor voor de rivier eenen
| |
| |
vryen doorgang bezorgden. Wy overnachtten in eene khan te Baba, vier uuren van de haven, hebbende in 't geheel twee uuren langs de rivier gereisd.
Den derden kwamen wy in eene valei, twee uuren gaans lang, en twee mylen breed, waarin wy zuidwaard voorttrokken, loopende de Peneus langs de noordzyde der vlakte oostwaard. Wy gingen zuidwaard tusschen de bergen in, die ten westen zyn, en trokken dwars over sommige laage bergen in die groote vlakte, waarin Larissa twee uuren verder aan de rivier Peneus gelegen is. Men mag grootlyks twyfelen, of niet de eerste deezer vlakten de zo beruchte velden van Tempe uitmaakte, daar sommige schryvers melden, dat de Peneus door die velden, en vervolgens tusschen den Olympus en Ossa stroomde, hoewel anderen die aan den mond des Peneus plaatsen. Xerxes zeilde met zyn heir van Thessalonika naar deeze rivier. Ook moet men aanmerken, dat Daphne, Peneus dochter, en hier het tooneel van het verdichtsel nopens haar en Apollo was. De Peneus wordt door Homerus als eene heldere rivier beschreeven. Ten noordoosten van Larissa daalt men aan alle zyden naar een' zeer gelyken grond neer, die op sommige plaatsen moerassig, en naar allen schyn de kom van dat meir is, welks overstrooming, teffens met die van den Peneus, Deukalions vloed veroorzaakte. Ten westen was Cynocephalae, daar T. Quintus Flaminius den koning Philippus in eenen zeer grooten veldslag overwon.
Larissa behoudt nog zynen ouden naam. Het ligt aan den Peneus, die langs de west- en noordzyden der stad stroomt. Aan de westzyde is 'er eene groote steenen brug van tien boogen over de rivier. Een klein riviertje, dat in den zomer droog is, vloeit naby de brug in den Peneus, en waarschynlyk liep het door het westlyk gedeelte der oude stad, Larissa is, zegt men, dertig mylen van de zee; maar het is niet meer dan achttien mylen. Het was eenigen tyd de verblyfplaats van Philippus, koning van Macedonie. Voor den slag van Pharsalia waren Scipio en zyn legioen hier gelegerd, en na zyne neerlaag kwam Pompejus in deeze stad, en, zeewaard gaande, begaf hy zich aan boord van een koopvaardyschip. In deeze plaats zyn geenerhande overblyfzels van oudheden, zelfs niet van muuren, uitgezonderd etlyke stukken marmer omtrent de Turksche begraafplaats. De tegenwoordige stad heeft drie mylen in den omtrek. In 't midden van haar is een houten toren, met eene groote slaande klok daarin, welke
| |
| |
'er, sedert de Christenen dit land bezeten hebben, altyd geweest is, en, naar myne onderstelling, de eenigste in geheel Turkye is. Een bassa houdt hier zyn verblyf. Men telt in deeze stad 15000 Turksche huizen, 1500 Grieksche en 300 Joodsche huisgezinnen. De inwooners, zo Turken als Grieken, hebben een slecht karakter, en 't is gevaarlyk naby de stad te reizen, uitgenomen naar den kant der haven van Claritza. Hier is eene groote doortogt van Dsjanina, drie dagreizen westwaard, van Albanie, het oude Epirus, on van veele andere plaatsen, om naar de haven te reizen, ten einde aldaar naar Konstantinopel, Smirna en Salonichi in te scheepen. De Grieken hebben hier slechts eene kerk, en hunnen metropolitaan. Vier- en twintig mylen ten zuidoosten van Larissa is Volo, voor het oude Pagasae gehouden, daar, volgens het zeggen der Dichters, het schip Argos gebouwd werd, en daar naby is Aphitae, van waar, gelyk zy zeggen, de Argonauten onder zeil gingen. De zuidoosthoek van dit land is het oude voorgebergte Sepias, daar vyfhonderd zeilen van Xerxes vloot in een storm schipbreuk leeden.
Den vierden gingen wy van Larissa op weg met postpaarden, welke men op veele plaatsen van Turkye kan bekomen..... Van Larissa gingen wy zuidwaard over oneffen duinen, en daalden daarna in eene schoone vlakte neer. Zy is oost- en westwaard twintig mylen lang, en aan het oostend bykans een uur gaans breed, wordende zy naar het westen breeder. Buiten twyfel is dit de vlakte van Pharsalia. Ten zuiden der vlakte is eene kleine stad, Catadia geheeten. Daarover is eene vervallen plaats op eenen berg, welk, naar allen schyn, het oude Pharsalus is, dertig mylen van Volo, het oude Pagasae, gelyk Pharsalus gemeld word geweest te zyn. Een riviertje stroomt door de vlakte westwaard, buiten twyfel de oude Enipeus, die in den Apidanus viel, en zo beiden te samen in den Peneus.
Ten noordoosten van het onderstelde Pharsalus keeren de bergen noordwaard naar den kant der rivier; en op deeze bergen was, naar myne meening, Pompejus heir gelegerd naby den stroom, gelyk Caesars krygsmagt waarschynlyk op den berg ten oosten van Pharsalus lag. Pompejus had den Enipeus aan den rechter leugel van zyn leger; want Caesar zegt, dat hy een riviertje met hooge oevers ter zyner dekking aan de rechter zyde had. De geschiedschryvers verhaalen, dat deeze veldslag in de vlakten van Pharsalia, naby Pharsalus, tusschen die stad en den Enipeus,
| |
| |
gehouden werd. De plaats is dus wel bestemd; en nogthans is het zeer vreemd, dat Caesar zelfs met geen enkel worod van Pharsalus in de Pharsalische vlakten melding doet. Hy zegt alleenlyk, dat hy na de verovering van Metropolis eene legerplaats in het land verkoor, om zyn heir van graanen te voorzien, welke bykans ryp waren, en aldaar Pompejus aankomst verwachtte. Misschien liet hy alle deeze omstandigheden uit eene soort van iedelheid na, zich verbeeldende, dat een ieder het byzonder slagveld van een zo merkwaardig gevecht, welk de heerschappy des bekenden aardbodems besliste, wel moest weeten. In 't midden der vlakte, omtrent twee uuren noordwestwaard van het onderstelde Pharsalus, is een berg, op welken naar allen schyn Metropolis, door Caesar ingenomen, gelegen had. Men onderrechtte my, dat aldaar sommige puinhoopen waren. En omtrent nog zo veel verder zyn in dat gedeelte der vlakte, waar het zich meer noordwaard uitstrekt, twee bergen, op een' van welken misschien Gomphi, voorheen door hem bemagtigd, geweest is. Pompejus krygsknechten hadden zich meester gemaakt van de hoogste bergen naby de legerplaats, daar zy, door Caesar belegerd zynde, en gebrek aan water hebbende, naar den kant van Larissa vlooden; doch Caesar hen, op den afstand van zes mylen, ingehaald hebbende, en zich gereed maakende om hen aan te tasten, weeken zy op eenen berg, die door de rivier bespoeld werd. Naar myne gedachten zou het de eerste hooge berg ten zuidzuidwesten van Larissa, langs welks voet, naar myne onderstelling, de Apidanus vloeit, geweest zyn, byaldien de afstand niet bykans al te groot was.’ - Onze beroemde Reiziger vertrok voorts van het bovengenoemde Catadia, zeven uuren, dat is omtrent twintig Engelsche mylen van Larissa, naar Zeitoun, vier- en twintig uuren van Catadia gelegen.
Dit Zeitoun, zegt hy, ligt aan de zuidzyde eens heuvels aan den voet der hooge bergen, en aan een anderen heuvel ten zuiden, door Turken bewoond. Op de kruin des eersten staat een kasteel. Het is vier Engelsche mylen ten westen van den noordwesthoek der baai Malliacus, en nagenoeg zo verre van de rivier Sperchius gelegen. Bygevolg moet dit Lamia weezen, berucht wegens den Lamischen oorlog, welken de Grieken na Alexanders dood tegen Macedonie voerden. Daar zyn veelligt drie of vierhonderd huizen in Zeitoun, meestal van Christenen. Zy
| |
| |
zyn, zegt men, een goed soort van volk; maar de lucht is 'er des zomers ongezond. De weg van Catadia naar Zeitoun gaat over vruchtbaare bergen, welke zich oostwaard uitstrekken, en die landspits maaken, welke tusschen de baaien Pagasaeus en Malliacus is, en dat oude landschap van Thessalie uitmaakt, welk Phthiotis heette naar Phthia, daar Achilles gebooren was. In deeze landstreek was een stad, Thebe genaamd; en de Myrmidons, van welken de poëeten verdichten, dat zy van mieren tot menschen gemaakt waren, waren uit dit gewest; maar Strabo spreekt van hunne neerstigheid, gelyk die van eene mier, μοϱμηξ, in het bebouwen hunner landeryen, als eene waarschynlyker asleiding van dien naam. Deeze bergen overtrekkende, zag ik ten westen het lange smalle meir Davekleh, waarvan ik geen bericht kan vinden. Veelligt komt de rivier Apidanus uit het zelve voort.’ |
|