Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |
melde Prysvrage, aen Teyler's Godgeleerd Genootschap ingeleverd heeft; en dat hy, bemerkende dat zyne Verhandeling niet nevens de anderen gedrukt zou worden, goedgevonden heeft, dezelve afzonderlyk het licht te doen zienGa naar voetnoot(*). Hy laet zich deswegens zeer bescheiden uit, zonder het Genootschap enigzins te kwetzen; als wel begrypende dat het Genootschap alle de inkomende Verhandelingen; die in hare soort geagt mogen worden opmerking te verdienen, niet gevoeglyk ter drukperse kan geven. Het gevoelen door den Autheur voorgestaen komt genoegzaem overeen, met dat van den ongenoemden Schryver der voorgemelde derde Verhandelinge, en veelligt is in de vergelyking dier twee Verhandelingen, (daer 't Genootschap de verscheidenheid van gevoelens in 't oog gehouden heeft,) de reden te zoeken, waerdoor de ene geplaetst en de andere ter zyde gelegd is. - Wat hier van zy, de voorstanders der denkwyze van Leibnitz over 's Menschen Zedelyke Vryheid zullen nog de ene noch de andere Verhandeling kwaed keuren, als zynde beiden wel uitgevoerd; en in een geval van die natuur is het te wachten, dat zommigen aen die, en anderen aen deze, Verhandeling de voorkeur zullen geven. Rakende de bepaling van 's Menschen Zedelyke Vryheid, door den Schryver dezer Proeve, (die ons, eenstemmig met het bygebragte uit de andere Verhandelingen, nog te melden staet,) dezelve is kortlyk deze. ‘De Zedelyke Vryheid van den Mensch is gelegen in het kennen van het goede; en het kiezen der Ziele van dat geen, welk zig het Verstand als goed voorstelt.’ Naer deze bepaling ontvouwt hy dan verder 's Menschen vrywerking, die, gelyk zyne Zedelyke Vryheid enkel in de Ziel gezogt wordt, zo ook alleen in dezelve en in derzelver vermogens plaets moet hebben; houdende de vrywerking haren zetel in het Verstand en in den Wil, waertoe, gelyk hy voorts | |
[pagina 100]
| |
toont, de vier navolgende zaken vereischt worden: ‘(1.) 'Er moet in de verstandelyke beschouwing, en in de neiging der ziele tot het gekende goed, niets zyn, dat den naam van Bewerking verdient. (2.) De neiging der ziele moet bevryd zyn van uitwendigen - van inwendigen dwang. (3.) Geene beletselen moeten die neiging verhinderen. En (4.) behoort inzonderheid tot het denkbeeld der Zedelyke Vrywerking, der Menschen aanspraaklykheid voor hunnen eigen Regtbank of voor eenen Hoogeren, voor zo verre zy, door het Hoogste Weezen tot zedelyke deugd kunnen verpligt worden, met beloften van belooning voor het nakoomen van deszelfs wille, en met bedreiging van straffen, wanneer zy dien verzuimen, der Menschen aanspraaklykheid wegens hunne daaden, door hen en vrywillig verrigt.’ |
|