Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Verhandelingen, raakende den Natuurlyken en den Geopenbaarden Gedsdienst, uitgegeeven door Teyler's Godgeleerd Genootschap. IIIde Deel. Te Haarlem, by J. Enschedé en Zoonen, en J.v. Walré 1783. Behalven de Voorasspraak, en de nevensgaande Latynsche Prysverhandeling, 347 bladz. in gr. quarto.Een ieder, die maer de minste oefening in Wysgerige en Godgeleerde beschouwingen bezit, weet, dat de Leer van 's Menschen Zedelyke Vryheid, door alle tyden heen, zeer verschillend begrepen werd; en dat zelfs zy, die 's Menschen Zedelyke Vryheid handhaven, tegen dezulken, die hem aen een volstrekt noodlot of een noodzaeklyken dwang onderwerpen, het niet eens zyn, in de bepaling, en de daermede overeenkomstige verdediging van dezelve. 't Is des, daer dit Stuk van een wezenlyk gewigt is, nademael het een zeer grooten invloed op den Godsdienst heeft, niet vreemd, dat de Leden van Teyler's Godgeleerd Genootschap, in beantwoording aen hunne instelling, op dit onderwerp byzonder gedagt, en de volgende Prysvraeg deswegens voorgesteld hebben: ‘Waarin bestaat 's Menschen Zedelyke Vryheid, en hoe wordt, volgens die bepaaling, ten bondigste betoogd, dat wy Menschen vrywerkende Weezens zyn?’ - De Verhandelingen, hun hierop ter hand gekomen, waren, naer luid van 't Voorbericht, zeer onderscheiden; en, na ene oordeelkundige schisting van dezelven, hebben die Heeren een viertal van Verhandelingen bovenal der drukperse waerdig geoordeeld: daeromtrent in agt nemende, de merkwaerdigste verscheidenheid der gevoelens, en de hunnes oordeels geschiktste manier van uitwerking. Ter dier oorzake ontmoet men hier, in elke Verhandeling, een verschillend gevoelen nopens dit onderwerp voorgesteld, 't welk derzelver Schryvers duidelyk trachten te verklaren en bondig te bewyzen. Ene verscheidenheid van die natuur maekt het lezen van vier Verhandelingen, over het zelfde onderwerp, gevalliger en leerzamer; en | |
[pagina 94]
| |
zy, die lust hebben om dit gewigtig Stuk oplettend na te spooren, zullen zekerlyk den tyd niet beklagen, welken zy aen 't lezen deezer Verhandelingen besteed zullen hebben: gemerkt ieder Verhandeling in hare soort, hoewel de ene, naer elks denkwyze, den Lezer boven de andere wel moge gevallen, met zo veel oordeels uitgevoerd zy, dat ze den onpartydigen overweger van 's Menschen Zedelyke Vryheid voldoening kunne geven. - Wy zullen, om dit Artykel niet te breed te doen uitloopen, ons niet ophouden, met deze of gene dier Verhandelinge in 't byzonder, maer alleenlyk uit ieder derzelver de bepaling van 's Menschen Zedelyke Vryheid opgeven; waerdoor men de verscheidenheid der daeromtrent beweerde gevoelens te gereder zal kunnen nagaen. De Hoogleeraer josephus pap de fagaras, wiens Verhandeling den gouden Eerprys heeft weggedragen, (van waer dezelve ook in 't oorspronglyke, de Latynsche Tael, by deze verzameling gevoegd is,) drukt zich, na enige voorafgaende aenmerkingen en redeneeringen, ter verklaringe van dit onderwerp, deswegens aldus uit. ‘Na dit alles mogen wy 's menschen vryheid opgeeven als een vermogen, dat hy bezit, om uit veele bekende goederen, geen van welke hy, door de natuur, of door eenige, het zy klaare, het zy duistere voorstellingen, genoodzaakt is, den voorrang te geeven, één boven de anderen, te verkiezen, liever dit, dan dat, besluit te neemen, en volgens het genomen besluit te handelen; tot welk vermogen, op dat het zedelyk genoemd moge worden, niets meer nodig is, dan dat de mensch, met reden en verstand begaafd, zedelyke denkbeelden hebbe, en naar dezelve zich bepaalen en werken kan. Men begrypt inmiddels, dat hier onder de vrye daaden der menschen niet alleen de beweegingen der ledemaaten, maar ook die der herssenen, door de kragt der ziele voortgebragt, moeten gerekend worden. In deze bepaaling word voor toegestaan gehouden, dat het vermogen der ziel om zich te bepaalen van voorstellingen niet afhangt. Op het oogenblik zeker, waarin zich iemand bepaalt, word hy meer door het denkbeeld van dat goed 't welk hy verkiest, dan door dat der overige getroffen; maar desniettegenstaande zou hy zich anders konnen bepaalen, door zyn eigen vermogen of kragt, die door de gesteltenis der harssenen niet bepaald wordt. Men moet derhalven de ziel niet by een | |
[pagina 95]
| |
balans, of de beweegredenen by gewigten, vergelyken, zo als bayle, leibnitz en anderen gedaan hebben, maar veeleer erkennen, dat de wyze van vry te werken, door voorbeelden uit den invloed der werkelooze stoffe, veel meer verduisterd dan opgehelderd wordt; daar de vryheid uit zichzelve regelregt strydt tegen de werkeloosheid; en men veel beter voelen, dan door vergelykingen, die hemels breedte van 't bedoelde oogmerk afwyken, verklaaren kan, hoe dit zelfsvermogen gesteld zy.’ In ene volgende Verhandeling, opgesteld door den Eerwaerden archibald maclaine, dien de zilveren Eerprys geschouken is, brengt men ons aenvanglyk onder 't oog, dat men zich, om een volkomen denkbeeld van de Zedelyke Vryheid te vormen, vier zaken moet vertegenwoordigen; te weten, verstand, eigen neiging, werkzaemheid en gebeurlykheidGa naar voetnoot(*). Zyn Eerwaerde, deze vier zaken afzonderlyk ontvouwd, en als noodzaeklyke vereischten aengedrongen hebbende, leid daer uit af, dat de leer, welke dit alles oplevert, deze is: ‘Een weezen, 't geen wat het doet, 't geen zulks doet met verkiezing, en welks werkingen voortkomen van een werkzaem beginzel, in het zelve, is een vry weezen, een zedelyk werker.’ Overeenkomstig hiermede, stelt hy, na getoond te hebben, dat de mensch zodanig een wezen is, het besluit zyner Verhandelinge indezervoege voor. ‘De vryheid is dat vermoogen, het welk de mensch bezit, van uit zigzelven te willen, en door daaden van zynen wil te werken, op de werktuigen van zyn ligchaan, en de voorwerpen buiten hem, die onder zyn bereik zyn. - De mensch een weezen zynde, dat kent, oordeelt, kiest en wil, bezit dit vermoogen in de daad, en de gewaarwording der vryheid poogingen baarende, die de ziel verheevenheid en weezenlyke kragt byzetten, is dienstig ter beteugeling der driften, die ons geluk | |
[pagina 96]
| |
en 't geluk der Maatschappye wederstreeven. - Reden, eindelyk, en ondervinding toonen het bestaan der zedelyke vryheid. De Goddelyke openbaaring leert dezelve allerwege, en op een volgend tooneel, daar wy niet meer ten deele zullen zien, zal zy voor ons verschynen in al haar luister.’ Een ongenoemde Schryver, wiens Verhandeling, uit het Latyn in 't Nederduitsch overgebragt, de derde plaets bekleed, vooraf aengemerkt hebbende, dat in alle twistgedingen over 't geen men ene vrye daed noemt, de groote vraeg zy, of die van den werker zelven voortkome; zo dat gene kragt van buiten, hoe genaemd, of gene noodzaeklykheid uit de natuur of toestand des werkers, hem tot werken gebragt hebbe; maer zo dat de werker, door zyn eigen aendryven, of uit zichzelven, gewillig, die daed bedreven hebbe? leidt uit de verdere overweging hiervan het volgende af: - ‘'Er worden des tot eene daad, zal dezelve vry genoemd worden, inzonderheid vier zaaken vereischt. De werker moet uit zyne eigen kragt werken: hy moet ten zelfden tyde ook niet kunnen werken: hy moet zig van 't werken kunnen onthouden: en eindelyk de bestiering der kragten om te werken moet zyn eigen bedryf wezen, zonder aan eenige lydelykheid onderworpen te zyn.’ Ter nadere verklaringe voegt hy 'er by: ‘Indien eens iemand, door ondervinding geleerd hebbende, dat gy hem altoos dermaate ten beste raadt, dat hy zelf zyn eigen welzyn niet beter kan behartigen, zynen wil aan uwen raad onderwerpt, die zou evenwel moeten geoordeeld worden vry te werken, want hy wordt door uwe bevelen niet tot werken gebragt, hy wordt van u niet geregeerd, maar regeert zichzelven op uwe bevelen. Eene daad is derhalven vry, welke, terwyl zy ook kunnen niet bestaan, voortkomt uit eigen kragt des werkers, gewillig, en uit zyne eigen voorneemen. En dus is de vryheid zelve het vermogen van door eigen kragt gewillig vast te stellen om iets te doen; of, zo als laater wysgeeren liever zeggen, zich tot werken te bepaalen.’ Hiernevens komt wyders nog ene oorspronglyk Nederduitsche Verhandeling van den Heer kornelis van den bosch te RotterdamGa naar voetnoot(*), welke de Vryheid in drie soorten | |
[pagina 97]
| |
verdeelt; Wettelyke, Natuurlyke en Zedelyke Vryheid, waervan hy ons deze bepalingen geeft: - ‘Wettelyke vryheid bestaat in iets te mogen doen of nalaaten, of iets op deeze of gene wys te mogen doen. Natuurlyke vryheid bestaat in iets te konnen doen of nalaaten, of iets op deeze of gene wys te konnen doen. Zedelyke vryheid bestaat in te konnen besluiten om iets te doen of na te laaten, of om iets op deeze of gene wys te doen: met andere woorden, in te konnen willen iets doen af nalaaten, of te konnen willen iets op deeze of gene wys te verrigten.’ - Zy hebben, gelyk hy wat laager aenmerkt alle drie deze charakterizerende eigenschap der Vryheid, ‘dat 'er bepaaling, dwang en noodzaaklykheid door wordt uitgeslooten, en den mensch keus, regt of magt, van doen of nalaaten, of van dus of zo te handelen, door gelaaten wordt. Wettelyke Vryheid veroorloft zekere daaden, maar verpligt 'er niet toe. Natuurlyke vryheid geeft vermogen tot zekere verrigtingen, maar noodzaakt 'er niet toe. Zedelyke vryheid stelt in staat tot het neemen van zekere besluiten, maar dwingt 'er niet toe.’ De naeuwkeurig en oordeelkundig onderscheidende Heer van den Bosch legt het 'er voorts op toe, om te toonen, dat deze zyne bepaling van de zedelyke vryheid aen het oogmerk der vrage voldoet, in zo verre zy die vryheid is uit hoofde van welke hy, die dezelve bezit, een vrywerkend wezen is; 't welk in de vraeg bedoeld word, nadien dezelve spreekt van te betoogen, dat wy menschen inderdaed vrywerkende wezens zyn. Dit doet hem de vrye werking van een wezen, uit hoofe van deze drie soorten van vryheid, ieder op zichzelve, voorstellen: ‘Men kan, vervolgt hy, in den eersten zin, zeggen dat iemand vry werkt, die door geene wetten gebonden, die zyn eigen meester is, dien het vry staat zyne verkiezing te volgen, die handelen mag naar zyn welgevallen. In den tweeden zin kan men zeggen dat iemand vry werkt, die doen kan 't geen hy wil, daarin noch door natuurlyk onvermogen van ligchaam of geest, noch door beletsels van buiten verhinderd wordende. Eindelyk, men kan in den derden zin zeggen dat | |
[pagina 98]
| |
iemand vry werkt, die het vermogen heeft van een besluit te neemen, en ook ten zelfden tyde van het niet te neemen, of tot iets anders, en zelfs tot het tegenovergestelde te besluiten, zonder door eenige beweegredenen genootzaakt te zyn tot besluiten of niet besluiten, of tot zulk of zulk een besluit.’ - Gemerkt men nu, als men van een vrywerkend wezen spreekt, niet oogt op een wezen dat vry werken mag, maer dat vry werken kan; zo komt de eerste soort van vrywerkers, die alleen betrekking heeft tot de geoorlofdheid, in dit geval niet in aenmerking; maer de vraeg is, of de Natuurlyke vryheid op zichzelve genoegzaem zy, dan of 'er de Zedelyke vryheid by moete komen, om iemand den naem van een vrywerkend wezen, in den juisten zin dier benaminge, toe te eigenen. En de Opsteller dezer Verhandelinge toont ten duidelykste, dat, schoon hy, die ene Natuurlyke en geen Zedelyke vryheid bezit, in een zekeren zin, dien naem konne dragen, dezelve echter in volle kracht, en naeuwkeurig gesproken, alleen toekomt aen hem, die de vryheid van besluiten zo wel als van uitvoeren, en dus zo wel Zedelyke als Natuurlyke vryheid heeft. Ja 't is blykbaer, gelyk hy doet zien, dat de Natuurlyke, zonder Zedelyke Vryheid, iemand niet tot een vrywerkend wezen maekt, en dat 'er integendeel niet altyd Natuurlyke vryheid vereischt word, om vry te werken, als zynde willen en besluiten ook werken, te weten, van den geest, die vry verricht kunnen worden, al is 't, dat onbekende en onoverkomelyk hinderpalen, de uitvoering beletten. Intusschen is 't, zo als de Heer van den Bosch zeer wel opmerkt, onbetwistlyk, ‘dat, schoon in ieder byzonder geval, natuurlyke vryheid niet gevorderd worde tot eene vrye werking, een vrywerkend wezen egter; ten minsten in sommige gevallen, natuurlyke vryheid hebben moet: dewyl 't onmogelyk zyn zou, indien men by ondervinding wist zyne besluiten nimmer te konnen uitvoeren, eenig besluit te neemen.’ |
|