Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTheses Philosophico-Physicae inaugurales, quae ignem Aëreum caloris naturalis, sanquinis rubedinis, & vitae animalis causam determinantem ponunt. Auctore, Adriaan van Solingen. Traj. apud A.v. Paddenburg, 1783, in 4to. m.f.Schoon wy zelden gewoon zyn Academische Strydschriften te recenseeren, zo hebben wy tog niet kunnen voor- | |
[pagina 62]
| |
by gaan, onzen Leezer met den Inhoud deezer Verhandeling bekend te maaken. De Theorie van den beroemden Crawford, over de dierlyke warmte, over het elementair vuur en het phlogistonGa naar voetnoot(*): de menigvuldige Proeven, waarmede hy zyne vreemdschynende, en tegens de aangenoomen begrippen aanloopende, denkbeelden heeft zoeken te staaven, hebben de aandacht zo wel der Natuur- als Scheikundigen tot zig getrokken, en schynen ook den Heer van Solingen, zo als hy zelve getuigt, aanleiding gegeeven te hebben, eenige Theses, hiertoe betrekkelyk, nader te bewyzen. - De eerste deezer Stellingen is dat de merkbaare of gevoelige warmte, geen maatstaf is van de hoeveelheid vuursstosse, welke het Ligchaam bevat. De tweede, onder zommige omstandigheden, kunnen wy door middel van den Thermometer, de betrekkelyke hoeveelheid ignis absoluti (volstrekt vuur) ontdekken. De derde ongelykslagtige Ligchaamen bevatten eene verschillende hoeveelheid van volstrekt vuur: zo dat, niettegenstaande zy den zelfden graad van warmte hebben, nogthans de betrekkelyke hoeveelheid van volstrekt vuur, welke in beide Ligchaamen dezelfde warmte veroorzaakt, zeer veel verschilt. - De vierde Stelling behelst, dat de betrekkelyke hoeveelheid van volstrekt vuur, welke twee Ligchamen van gelyken inhoud bevatten, is, in ratione reciproca (wederzydsche reden) van de verandering welke de gevoelige warmte ondergaan heeft, naa dat beide Lichaamen, welkers onderscheiden graaden van warmte, vooraf onderzogt, tot een zelfden graad van warmte zyn t'zamengemengd. De vyfde Stelling bevat, dat de Proeven, waardoor men de hoeveelheid van volstrekt vuur aantoont, wegens verscheiden bykoomende omstandigheden, veele verbeteringen noodig hebbe, welke verbeteringen de Schryver aantoont, en daaromtrent eenige regelen aan de hand geeft. - De zesde Stelling is, dat de dampkringslugt geen eenvoudig Element, maar eene t'zamengestelde zelfstandigheid is, waarvan een gedeelte wel voornaamentlyk tot de ademhaaling geschikt is, schoon | |
[pagina 63]
| |
ook de behoorlyke vermenging met de overige bestanddeelen, tot instandhouding der gezondheid vereischt word, en men geen genoegzaam recht heeft de overige bestanddeelen als vergift, aan te merken. - De zevende Stelling, die de Schryver verdeedigt, is, dat het ignis absolutus van de dampkringslugt voornaamentlyk in dat gedeelte bevat is, 't welk voor de ademhaaling het geschiktste is: dat het daarmede in de Longen indringt, vervolgens in beweeging gebragt word, en de gevoelige warmte voortbrengt. - In de agtste Stelling word beweerd, dat de lugt, die wy inademen, meer volstrekt vuur bevat, dan die wy uitademen. In de negende, dat de dampkringslugt meer volstrekt vuur bevat, dan de vaste lugt. In de tiende, dat de dephlogistique lugt meer volstrekt vuur bevat dan de dampkringslugt. In de elfde, dat het volstrekt vuur van de damkringslugt aan de Longen word medegedeeld, en in de zelven word in beweeging gebragt: dat dit elementair vuur zig met het bloed vereenigt, aan het zelve den rooden kleur, en aan het dierlyke Ligchaam de natuurlyke warmte mededeelt. En eindelyk word in de twaalfde Stelling de vraag onderzogt, of dit principium igniferum der lugt, aan het bloed meedegedeeld zynde, in de herssenen het principium vitale uitmaakt? welk gevoelen de Schryver zoekt waarschynlyk te maaken. - Ons bestek laat ons niet toe om in byzonderheden hieromtrent te treeden, nog de bewyzen waar door de Schryver deeze, veelen misschien paradox schynende, stellingen, heeft zoeken te verdeedigen, ter toets te brengen. - Dit echter moeten wy bekennen, dat de wyze, op welke de Schryver deeze onderwerpen heeft behandeld, zyne reeds verkreegen kundigheden Eere aandoen, en genoegzaam toont, dat hy in de nieuwere ontdekkingen in deezen taak der Natuur geen vreemdeling is; - zo dat wy met reden mogen hoopen, dat hy eerlang groote vorderingen in de Genees- en Natuurkunde zal maaken. |
|