Vaderlandsche Gezangen van Zeelandus. No. 8. In groot octavo 16 bladz.
Vaderlandsche Gedichten, onder de Spreuk: Amore Patriae. No. 5. Te Weesp, by J. Houtman, 1783. In gr. octavo, 16 bladz.
Beide deeze Dichterlyke verzamelingen, van welker loflyke uitvoering wy reeds één en anderwerf gewag gemaakt hebben, houden zig by uitstek in haaren welverdienden roem staande.
Zeelandus vindt zig, op 't zien der afbeeldinge van den grooten Voorstander der Vryheid, den Baron van der capellen tot den pol verrukt. De vergelyking van de hedendaagsche zeden der Nederlanders met die onzer Voorvaderen doet hem ten sterkste aan. Hy slaat een vrolyk oog op den Wapenhandel van het Utrechtsche Genootschap. En zyne gedachtenis aan een Vaderlandlievenden Prediker leidt hem op tot het schetzen van een valschen en waaren Christen, en ten slot zyne aanspraak tot dien Prediker in deezervoege inrigten.
Mijn vriend, gij, die, aan 't volk, der Christnen godsdienst leert,
En 't spottend ongeloof, uit onzen tempel, weert,
Gij leert den Christen ook zijn Vaderland beminnen -
Wanneer 't de vrijheid gelt, - of sterven of verwinnen!
Een lafaart preek de leer der vuige slaavernij:
Gij spreekt de taal van 't hart - en noemt uw burgers: vrij!
Uw kart...en 't regt des volks doen u die vrijheid leeren.
Dit volk, dat vaders mint, erkent geen opperheeren!
Of zou 't een misdaad zijn, als gij van Vrijheid spreekt,
De liefde tot dit pand, in 's Burgers harte kweekt?
o Neen! de maatschappij, schoon Heerschzugt u mogt doemen,
Zal u, om deze taal, een steun der Vrij heid noemen!
Vaar voord, mijn lieve vriend! leer aan de maatschappij;
Hoe zeer 't een Christen voeg', dat hij een burger zij!
Vergeefsch spant alles saam, om burgers te verwinnen,
Die God en 't Vaderland verëeren en beminnen!
Soortgelyke onderwerpen, die den Dichtgeest van Zeelandus ontvonken, vuuren ook de Opstellers der Vaderlandsche Gedichten aan. De Wapenhandel van Leydens manhaste Schuttery doet den eenen tot derzelver lof zingen; terwyl een ander, op het beschouwen der Graftombe van den Admiraal de ruiter, aan de dagen van dien Held gedenkt, een neerslagtig oog op de onzen slaat, en het tegenwoordige Geslacht noopt, om aan de listen en lagen, die der Vryheid gelegd worden, een dapperen tegenstand te bieden. Het zelfde doel beoogt een derde Dichter, met onzen Landzaaten, als nakomelingen der Batavieren, een spoor en prikkel