Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| |
Batavia, de Hoofdstad van Nederlands Oostindiën, in derzelver gelegenheid, opkomst, enz. beschreeven. Met Plaaten. Te Amsterdam, by P. Conradi, en te Harlingen, by V.v.d. Plaats, 1783. Het Vierde Deel, 130 bladz. in gr. quarto.Met dit Vierde Deel word deeze Beschryving van Batavia, van welker beloop en uitvoering wy onlangs gewag gemaakt hebbenGa naar voetnoot(*), voltrokken; en 't zelve is geschikt ter ontvouwinge van 't geen de Natuurlyke Historie betreft. Dit doet den Autheur eerst handelen over de Luchtsgesteldheid, en de voornaamste ziekten der Indische Gewesten; met aanwyzing van derzelver hoofdoorzaaken, en 't geen men omtrent de geneezing der Lyderen bovenal in agt heeft te neemen. Hieraan hegt hy voorts een berigt van de gewassen, die in de nabuurschap van Batavia gevonden worden; en eindelyk van de Dieren, Vogelen en Visschen van Java en de nabuurige Zeën. Het merkwaardigste omtrent deeze onderwerpen, zo van de eene als andere soort, wordt hier gemeenlyk vry beknopt en onderscheidenlyk voorgedragen; zo dat het een algemeen verslag van de Natuurlyke Historie deezer Landstreeke behelze, waarin verscheiden byzonderheden voorkomen, die de nieuwsgierigheid en opmerkzaamheid der Leezeren zeer wel kunnen gaande houden. Tot een staal hiervan diene het volgende berigt van den Benzoin-boom, en den Mangostan, welke twee gewassen wy, uit veele andere meer bekende Indische vrugten, niet oneigen tot een voorbeeld der maniere van beschryvinge geoordeeld hebben. ‘De welriekende Benzoin-Boom wordt dikwils op Java gevonden; dezelve is een soort van Laurier, die tot eene groote hoogte groeit, en in blad niet veel van den Citroen-of Limoen-Boom verschilt. Het voortbrengzel deezes booms is Hars, welke door insnydingen in de schors, onder de kroon, wordt verkreegen. In het begin is dezelve zeer dun, en even vloeibaar als water, maar door de geweldige hitte droogt zy ras tot een vast lichaam, 't welk, zo de gom tydig wordt afgenomen, geheel doorschynend is, doch doorgaans blyft zy langer zitten, en verkrygt dan eene donker oranje geele koleur, en is ondoorschynende. Elke boom geeft maar drie pond Hars, en met hun zesde jaar worden zy straks uitgeroeid, om plaats voor nieuwe boomen te maaken, dewyl de jonge boomen veel meer Hars geeven dan de oude. Het byzonderste deel der Benzoin-hars bestaat in derzelver bloemen; want indien de Benzoin heet gemaakt wordt, komt uit dezelve te voorschyn een sneeuwwitte damp, die in de gedaante van eene syne glansryke wol in een papier kan worden verzameld, en | |
[pagina 44]
| |
een zeer vlug essentieel zout uitmaakt. Voornaamelyk gebruikt men deeze Benzoin-hars in reukwerken, hoewel zy ook zomtyds inwendig tegen de langduurige hoest uit koude stoffen wordt ingegeeven. Uitwendig gebruikt men haar in zalven en pleisters om verzwakte en verlamde leden mede te herstellen; terwyl de Tinctuur in Wyngeest tegen de puisten in 't aangezicht gepreezen wordt, en vooral de zogenoemde Maagdemelk, uit een mengzel deezer Tinctuur met water, gebooren.’ ‘De smaakelykste van alle Javaansche vruchten is de Mangostan, welke in groote menigte in den omtrek van Bantam gevonden wordt. De boom, waaraan deeze vrucht wast, is ongeveer gelyk in grootte aan den Moerbezieboom, en heeft een stam ter dikte van een mans been onder de knie, uit welke eene kroon met rondsom uitgebreide takken te voorschyn komt. De appels of vruchten groeijen aan de einden van zeer dunne Takjes in twee bladen bloeihoosgewyze: deeze bladen zyn van buiten bleek, doch van binnen zeer schoon groen, dikwyls ruim twee palmen lang en met veele adertjes doorsneeden. De vruchten zyn van eene aanlokkelyke schoonheid, en komen voort uit een bleek knopje, 't welk zich opent en de vrucht ten voorschyn brengt. Boven op de appels vindt men een kroontje, 't welk zich opent, als de appels volkomen ryp zyn; ook zyn deeze kroontjes met streepen getekend, welke het getal der zaaden aanwyzen, dat van nut is, dewyl die appels de beste zyn, welke de meeste pitten bevatten. De schil der vruchten is dikhuidig, gelyk aan die der Granaatappelen, van buiten purperverwig en van binnen bleek, door drukking tusschen de handen lichtelyk opengaande, terwyl de smaak eenigzins wrang en zamentrekkend is. Het vleesch, 't welk de binnenste pitten omringt, is zeer dun, wit of bleekrood van kleur, 't geen met de tanden van dezelve moet worden afgezogen. Deeze zelfstandigheid is zeer aangenaam van smaak, zoetachtig en teffens aangenaam zuur; dan dat het voornaamste is, dezelve is zeer nut voor 's menschen lichaam: want zy geeft een goed voedzel, en ontaart in de darmen niet in een scherp en knaagend zuur, gelyk aan de meeste Indische vruchten eigen is. Hierom is de uitwerking der Mangostan ook zeer onderscheiden, van de overige zuure vruchten: want terwyl dezelve meerendeels kwaadaartige Roode Loopen verwekken en verergeren, is deeze vrucht een der beste tegengisten tegen dezelve, als ook tegen alle andere ziekten van een rottigen aard, zo algemeen in de heete luchtstreeken. De Mangostan-boomen worden te Batavia door de liefhebbers aangekweekt, doch alleen uit vermaak; want deeze vruchten, die zeer wel kunnen duuren, worden van Bantam in zulk een menigte naar Batavia gezonden, dat men 'er altoos een' ruimen voorraad voor éénen schelling kan koopen.’ |
|