| |
Aanleiding tot de Kennis der Anatomie in de Tekenkunst, betreklyk tot het Menschbeeld. Met eenige Plaaten, en daarby gevoegde Verklaaringen opgehelderd, door C. Ploos van Amstel, Jbs. Csz. Mededirecteur van de Teken-Academie der Stad Amsterdam, van de Keurvorstlyke Schilder-Beeldhouw-en Bouw-kunst-Academie te Dusseldorp, enz. enz. Te Amsterdam, by J. Yntema, 1783. Behalven het Voorwerk 114 bladz. en gr. octavo.
Een onderlinge band vereenigt bykans alle Weetenschappen aan elkander, zo dat ze de eene aan de andere, in eene mindere of meerdere maate, behulpzaam kunnen zyn; maar buiten dit algemeene hebben zommigen eene byzondere verknogtheid aan elkander, zo dat ze genoegzaam onafscheidelyk aan een verbonden zyn. Heest dit ergens plaats, 't is, mag men wel zeggen, in de beoefening der Ontleed-en Tekenkunde, betrekkelyk tot het Menschbeeld: eene juiste tekenhand is den Ontleedkundigen van groot
| |
| |
nut; en voor een Tekenaar, die het Menschbeeld, in deszelfs verschillende standen en beweegingen, treffend zal afmaalen, is de Ontleedkunde niet wel te ontbeeren. De overdenking van het laatste heeft den opmerkzaamen Heer Ploos van Amstel, al voor eenigen tyd, genoopt, der tekenende en studeerende jeugd, op de Amsterdamsche Teken-Academie, twee Redenvoeringen nopens dit onderwerp voor te draagen; en vervolgens de hier bovengenoemde meer uitgewerkte Aanleiding op te stellen, ten einde haar te beter de hulpzaame hand te bieden.
Zyne Inleiding tot dit Geschrift strekt om de noodzaaklykheid van 't beoefenen der Ontleedkunde, ten minste tot een zekeren trap, in dit opzicht aan te toonen, en de Liefhebbers deezer Tekenkunde aan te moedigen om 'er zig op toe te leggen; ter bevorderinge waarvan hy hun de hier toe noodige kundigheden voorts ontvouwt. Ten dien einde bepaalt hy zig tot eene drieledige verdeeling van zyne onderrigting: (1) de kennis der Beenderen; (2.) die der Spieren, en laatstlyk (3.) de oefening deezer kennis, en 't gebruik dat men daarvan in de studie der Teken-Schilder-Graveer-en Beeldhouwkunst te maaken hebbe.
In de eerste Afdeeling doet hy vooraf beknoptlyk zien, wat men omtrent de Beenderen in opmerking hebbe te neemen; en aan die voordragt hegt hy negen Plaaten, welken de Beenderen van 't Menschlyke Lichaam, in derzelver schikking en geleding, onderscheidenlyk voor oogen stellen. De drie eersten vertoonen ons de Beenderen van het Hoofd en den Romp, in de afbeelding van een Scelet, van vooren, van agteren en van ter zyde beschouwd: even zo veel Plaaten behelzen de aftekening der Beenderen van den Arm en de Hand, van vooren, van agteren en ter zyde, en met opzigt tot het laatste zo wel binnenals buitenwaards: eindelyk verleenen ons nog drie Plaaten een dergelyk gezigt der Beenderen van de Dye, het Been en den Voet, zynde de laatste insgelyks tweesoortig in een gaanden stand. By ieder deezer Plaaten is eene letteraanwyzing en benaaming van de daarin voorgestelde Beenderen, met nog eene afzonderlyke verklaaring van derzelver geleding en beweeging: waarby voorts gevoegd is eene Tafel der Beenderen, midsgaders van derzelver geledingen en uitsteekzels, in die negen Plaaten verklaard, met derzelver gewoonlyke Latynsche benaamingen. - De tweede afdeeling is, met betrekking tot de Spieren,
| |
| |
op eene daarmede eenstemmige wyze ingerigt: na eene korte overweeging van 't geen de Tekenaar omtrent de Spieren behoore gade te slaan, levert ons dezelve weder negen Plaaten, met de eigenste afbeeldingen als boven, doch nu met Spieren overtrokken; gaande insgelyks nevens ieder Plaat eene letteraanwyzing en benaaming van de daarin voorgestelde Spieren. - Onze Autheur de beoefening deezer Plaaten, zo met opzicht tot de Beenderen als de Spieren, aanbevolen hebbende, laat 'er nog negen Plaaten op volgen, die ons dezelfde Beelden vertoonen, maar op zulk eene wyze, dat en de Beenderen en de Spieren zig onderscheiden voordoen; zynde de Spieren, met eene roode koleur, op de Beenderen, van eene lichtbruine verf, geplaatst. Elke Plaat gaat weder vergezeld van eene verklaaring, die met een kort woord meldt het begin, de inplanting en werking van ieder deezer Spieren, met byvoeging van derzelver gewoone Latynsche benaamingen.
De Heer Ploos van Amstel dit voorgesteld, en den Leerling getoond hebbende, wat hy omtrent het Beender-en-Spiergestel, in agt hebbe te neemen, onder eene herhaalde oplettende beschouwing der Plaaten, en overweeging der nevensgaande Verklaaringen, gaat eindelyk over tot zyne derde of laatste Afdeeling, betreffende de oefening zelve. In deeze tragt hy den Leerling te doen zien, op welk eene wyze hy zig best in deeze Studie oefenen zal. Ten dien einde toont hy hem, hoe daar mede te beginnen, en hoe 'er in voort te vaaren; als mede hoe een nuttig gebruik te maaken van 't bywoonen der daadlyke ontleeding van lyken; mitsgaders hoe zig met eene oordeelkundige spaarzaamheid van deeze kennis te bedienen, in 't tekenen van gevleeschte Menschbeelden; en eindelyk hoe die kundigheden altoos te vereenigen met eene treffende tekening, waar in de Natuur als spreekt. By gelegenheid van dit laatste, besluit hy deeze zyne Verhandeling ook met eene les, voor de beoordeelaars van kunstwerken. ‘Zulks dienen, zegt hy, vooral dezulken in acht te neemen, die gewoon zyn de kunstwerken te beoordeelen, naar de maate hunner kennis in deeze of geene kunst of weetenschap, 't zy de Anatomie, Architectuur, Perspectief, Zeevaart, Historieof Oudheidkunde, en die alleen daarom een stuk verheffen of veragten, om dat het in eenige opzigten strookt of strydt met de regelen van hunne geliefde kunst, of weetenschap; zonder op te letten, of 'er anders, door 't
| |
| |
geheel, eene juiste naarvolging der zichtbaare natuur heerscht, zodanig, dat onze hartstogten, door die beschouwing aangedaan worden, 't geen eigenlyk het waare vereischte en oogmerk van een Schilderstuk is.’
In de uitvoeringe van dit alles, zo ten aanzien van het onderrigtende, als met betrekking tot de opgemelde Plaaten, is hier de uitterste oplettendheid waargenomen. De Plaaten zelven zyn eene navolging der bekende Tabellen van den Hoogleeraar Albinus, die, van wegens derzelver fraaie, bevallige en tevens naauwkeurige omtrekken van Beelden, by alle Kunstkenners ten hoogste beroemd zyn: men heeft ze, met alle juistheid verkleind, keurlyk op dit Formaat gegraveerd, en gedrukt. Wel byzonder heeft de Heer Ploos van Amstel zig, in de negen laatste, met eenigzins verschillende coleuren gedrukte, Plaaten, zeer nuttig van zyne fraaie uitvinding, genoeg bekend door zyn voortreffelyk Printwerk, (waarvan wy meer dan eens in deeze onze Letteroefeningen gewag gemaakt hebben,) bediend; als waardoor de omtrek der Beenderen, en de loop der Spieren, te gelyk gansch duidelyk, zonder, verwarring, in 't oog valt. De nevensgaande verklaaringen en ophelderingen dier Plaaten behelzen, eene aan 't oogmerk voldoende ontvouwing, van 't geen op dezelven voorgesteld wordt; en de verdere onderrigtingen zyn op een leerzaamen gemaklyken trant geschreven, met eene oordeelkundige aanduiding van 't geen de Tekenaar op te merken, te doen en te vermyden heeft.
Een beoefenaar der Tekenkunde, die lust heeft om zig op de Kunst toe te leggen, vindt hier derhalven een voor hem hoogstnuttig Werk, met opzigt tot het natekenen van een Menschbeeld. Het leert hem alle de voornaamste Beenderen en Spieren, in derzelver geleding, schikking, beweeging en werking kennen. Het leidt hem op ter naspeuringe van alles wat dienen kan tot de lichaamlyke schoonheid, en den verschillenden stand der byzondere deelen, naar de onderscheiden verrigtingen, waartoe het Beeld geschikt is; welker juiste voorstelling de Tekenkunst eigenlyk in 't navolgen van 't Menschbeeld bedoelt. En de manier van voorstelling, met de daar nevensgande Plaaten, verleent van dit alles een zo gemaklyk, eenvoudig en duidelyk verslag, dat de studeerende Jeugd onzer Amsterdamsche Teken-Academie, en elk ander Kunstoefenaar, hierdoor gereedlyk zo veel Ontleedkundige kennis, raakende het menschlyke Lichaam, verkrygen kan, als hem
| |
| |
dienstig is, om deeze Tekenkunde te beoefenen, en zyne studie daarin trapswyze tot meerder volmaaktheid te brengen.
Tot dus ver spraken wy van dit Geschrift alleen met betrekking tot de Tekenkunde, als welke, overeenkomstig met den Tytel, 'er bovenal in bedoeld wordt; maar tevens heeft men deszelfs nuttig gebruik, ook naar 't oogmerk van den Autheur, uit te breiden, tot alle die Kunsten welken daarmede ten naauwste verbonden zyn, en de Tekenkunde tot haaren grondslag hebben; als daar is, de Schilderkunst, de Graveerkunst en de Beeldhouwkunde; ter bevorderinge van welke allen, de Amsterdamsche Teken-Academie is ingerigt: en zelfs kan 't over 't geheel van dienst zyn, tot eene algemeene ontleedkundige kennis van 't Menschlyke Lichaam. - 't Is wel niet geschikt tot eene uitgewerkte ontvouwing van alles 't geen daartoe betrekking heeft; dit vereischte het bedoelde niet, dat alleen de Tekening betrof. En ‘een Tekenaar,’ gelyk de Heer Ploos van Amstel opmerkt, ‘behoort maar de buitenste laage der Spieren, en eenige weinige anderen, die zichtbaar zyn, en welker maakzel en werking zich duidelyk door de huid ontdekken, te kennen, en zelfs op die wyze te kennen, zo als dezelve zig wezenlyk door de huid, en niet, gelyk ze, by het ontleeden der lyken, wanneer zy ontbloot van de huid en het celagtige of vetvlies, zonder werking, levenloos, dun en droog, zig voordoen.’ Eene aanmerking die men insgelyks op de uiterlyke vertooning der Beenderen, en derzelver werking naar buiten, heeft over te brengen. - Men kan des, in eene ontvouwing hier toe betrekkelyk, geen geheel Ontleedkundig Samenstel verwagten; die zig op de beoefening hiervan toeleggen, verzendt de Autheur tot andere deswegens bekende Schriften. Ondertusschen kunnen egter eerste Aankomelingen in die Studie zig van deeze Aanleiding bedienen, om 'er eene geregelde algemeene kennis van te verkrygen: en verder kan dezelve nuttig zyn voor de Liefhebbers der Natuurlyke Historie, om zig, op eene gemaklyke wyze, een hun voldoenend begrip van de waare gedaante van 't Menschbeeld, van deszelfs
Beenderen en Spieren, mitsgaders van derzelver werking, eigen te maaken: weshalven dit Geschrift, ook buiten het hoofdbedoelde, zyne waarde hebbe. - Maar bovenal is het den Tekenaar, Schilder, Graveerder en Beeldhouwer niet te sterk aan te pryzen; vermids het hun by uitstek dienstig
| |
| |
kan zyn. Eene gezette beoefening van het zelve zal hun eene gegronde kennis van de gedaante des Menschlyken Lichaams verleenen. Ze zullen hier door regtmaatig leeren oordeelen over de schoonheid en bevalligheid der verschillende gestalte, den zwaai en de geleding der Beenderen; die de lengte, zwier en mogelykheid der beweeginge van het Menschbeeld bepaalen: als mede over de gedaante, plaatzing en werking der Spieren, die de Beenderen omkleeden en beweegen. Dit alles is, zo in de gestalte als in de werking van een leevend Mensch, dermaate treffend, dat alle Kunstwerken, hiertoe behoorende, waarin zulks min of meer gemist wordt, hoe schynbaar bevallig ook, naar evenredigheid hiervan, minder verdiensten bezitten: uit kragt van 't welke Tekenkundige beoefenaars 'er byzonder hun werk van behooren te maaken; waartoe zy deeze Aanleiding met veel vrugts kunnen bezigen. |
|