Vrymoedige Aanmerkingen over de Theorie der schoone Kunsten en Weetenschappen, enz. Briefswyze voorgedragen, door D.E. Te Rotterdam by A. Vis en G. Manheer, 1779. In groot octavo 64 bladz.
Na het afschryven van het bovenstaande berigt, zyn ons nog deeze Vrymoedige Aanmerkingen ter hand gekomen. Wy hebben dezelven doorbladerd; en gezien, dat ze op verre na zo bondig en bescheiden mitsgaders zo nuttig niet zyn, als de voorgemelde bedenkingen van den Briefschryver, aan den Heer Mr. van Alphen. 'Er straalt in deeze Aanmerkingen alleszins door een rechtgevoelig Schryver, die de eer der Natie wil handhaavenen, tegen de beledigingen, welken de Heer Mr. van Alphen den Nederlandschen Dichteren, zo als hy oordeelt, aangedaan heeft. Over het geen men Theorie noemt, en over de wyze hoe een jong Dichter zig bekwaam moet maaken, schermt hy vreeslyk in 't wilde; en 't geen de Heer Mr. van Alphen, wegens de agterlykheid der Nederlandsche Dichteren, gezegd heeft, brengt hy tot een uiterste, dat zyn Ed., als uit de vergelyking van het geheele Werk af te neemen is, indien men 't bedaarder leest, nimmer bedoeld kan hebben. Daarbenevens behandelt hy dien Heer opzetlyk met de uiterste versmaading, dat meer gevoeligheid, dan eene beschaafde oordeelvelling aanduidt.