Utrechts zang-prieeltjen
(1649)–Anoniem Utrechts zang-prieeltjen– AuteursrechtvrijStemme: 't Geschieden op een Goe-vryendagh.
D Aer souder een Ruytertje vroegh uyt ryen,
't Was om een Lants-Heer sijn Dochter te vryen,
Soo veer an geen groen Heyde:
De Lants-Heer doet hem ghevangen, geboeyt
Op een hoghen Toren leyden.
2 De Ruyter heefter seer luyde ghesonghen,
Ick heb soo menigh stout Ruyter ghedwonghen:
En nou sit ick hier ghevanghen;
De Landts-Heer heeft ghesworen mijn doot,
| |
[pagina 199]
| |
Dat hy my sel doen ophanghen.
3 De Landes-Heers Dochter, noch jonck van dagen,
Sy hoorde de Ruyter so droevelick klagen,
En sy gingh onder de Mueren:
Stout Ruytertje dat jy sterven moet,
Och! dat doet mijn jonck Hart trueren.
4 Mooy Meysje kon jyder behouden mijn leven,
Wat jy begeerde sou ick jou gheven,
En ick sou jou met mijn leyden,
En voeren jou op mijn Vadertjes Slot,
Daer ick noyt van jou sou scheyden
5 Stout Ruyter, jou bidden is al verloren,
Mijn Vader die heeft jou dood gesworen,
Maer wilje mijn Soete-lief trouwen,
Ick hebje stout Ruyter so seere bemint,
Dat je selt jou lijf behouwen.
Sy liet haer Vadertjes Wachter ontbieden,
En liet haer Vadertjes komst verspieden,
En sy liet de Ruyter ontbinden:
Die sadelde daer een Appel-grau Ros,
| |
[pagina 200]
| |
En reet heen, met sijn Beminde.
I.I. van Asten. |
|