Utrechts zang-prieeltjen
(1649)–Anoniem Utrechts zang-prieeltjen– AuteursrechtvrijStem: Nova.
A Ch droom: hoe quelt ghy mijn ghedachten,
En drijf my uyt, in ongewisse klachten,
Langst de kant, Van het Strant, Om mijn Ceyx te vinden?
Woest zee, Dit 's mijn be'e: Laet dees Ree
Mijn verstorven Liefjes Ris op dringhen,
Dat ick hem noch na sijn doodt
Mach beweenen in mijn schoot,
En om zijn kouwen Hals mijn armen wringhen.
| |
[pagina 63]
| |
O wee! o wee! ick sie de baren
Sich steyg'ren op, en flucx ten Hemel varen:
Dan terstont, in de grondt// weer ter neder dalen.
'k Hoor de windt, staegh begint, als ontsint,
Met een naer gheruysch sijn Adem t'erhalen,
Dat de droeve Locht en zee
Drijft vol jammer, en vol wee,
En boven haer voor langh-gestelde palen.
Ick sie, ick sie, daer yets beweghen,
Dat sich verheft, en drijft de golven teghen
Komt vast aen// dies ick gaen// vol benauwt verlanghen;
Ick beswijck// 't is ghelijck// als een Lijck,
De storm dees' Oever aen doet pranghen:
Ach het is mijn waerde Vrient!
Hemel! 'k heb dit wel-verdient:
Dies blijf ick aen sijn Lichaem eeuwigh hanghen.
Veerder |
|