De vermakelijke lotgevallen van Tijl Uilenspiegel
(1972)–Anoniem Ulenspieghel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
spiegel, wiens naam beroemd was, en hoorende van de kleine wraak, die hij op den matroos genomen had, kreeg hij lust om het tegen dien grappenmaker eens op te nemen. Hij begon dus in de kroeg te gaan, waar Tijl Uilenspiegel des avonds ging, maakte kennis met hem, bewonderde deszelfs guitenstukken en vertelde hem de zijnen, waarna hij hem op eenen avond na veel vriendschapsbetoon zeide: - ‘Ik houd ook veel van grappen te maken, als ik er de gelegenheid
toe vind; kom dus, indien gij kunt, morgen bij mij eten, dan zullen wij ons te zamen | |
[pagina 185]
| |
vermaken.’ Uilenspiegel nam het voorstel aan: den volgenden dag ging hij op het bestemde uur naar den luitspeler; maar hoe hij ook klopte of aan de deur luidde, niemand deed hem open; hij begreep toen dat hij door eene woordspeling gefopt was; daar de luitspeler gezegd had: ‘kom bij mij eten, indien gij kunt.’ Hij droop daarop stil af. Eenige dagen daarna ontmoette hij den luitspeler en zeide: ‘ik ben wel met het voorgevallene te vreden: men leert alle dagen iets nieuws.’ De muzijkant antwoordde vergenoegd: ‘het is eene eer voor mij, u in den strik te hebben kunnen krijgen. Maar nu ik dat kleine genoegen gehad heb, zet ik alle zotheid op zijde en vraag u of gij heden bij mij wilt eten? Ga dan terstond naar mijn huis, gij zult er mijne vrouw en kind vinden. In een half uur ben ik bij u; wij hebben niemand genoodigd, zoo dat gij alleen zult zijn; maar voor een vrolijk hart is geen gezelschap noodig.’’ Uilenspiegel ging daarop naar het huis van den | |
[pagina 186]
| |
luitspeler.- ‘Uw man,’ zeide hij tot de vrouw, ‘wil dat ik hem den trek, dien hij mij gespeeld heeft, zal vergeven en dat ik bij hem van daag eet. Hij verzoekt u met de meid bij hem te komen op de vischmarkt, waar hij, indien gij het goed vindt, eene schoone tarbot zal koopen.’ - ‘Dat is goed,’ zeide de vrouw: ‘ik ga er terstond heen: wees zoo goed van op het kind te passen. Wij hebben een stuk vleesch en gebraad dat goed is; met de tarbot zal dit een tamelijk maal geven.’ Zij ging in der haast uit en ontmoette spoedig haren man, die vraagde waar zij zoo haastig heen liep. - ‘Wel,’ zeide zij, ‘ik moest u op de vischmarkt vinden voor de tarbot die gij koopen wildet.’ - ‘Wie heeft u dat gezegd?’ - ‘Uilenspiegel.’ - ‘Laat ons dan spoedig terugloopen, want ik denk dat hij mij met gelijke munt wil betalen.’ Gedurende dien tijd had Uilenspiegel de grendels op de deur geschoven, en hetgeen hij op het vuur vond op de tafel gezet; hij kreeg eene flesch besten wijn uit den kelder en begon zich te goed | |
[pagina 187]
| |
te doen. Toen de luitspeler en zijne vrouw aan de deur klopten, bleef de vrolijke gast gerust zitten
en vervolgde zeer kalm zijnen maaltijd; en nadat hij gedaan had, stak hij zijn hoofd door het raam | |
[pagina 188]
| |
en zeide even bedaard tot den virtuoos, die zeer boos was: ‘waarom komt gij mij storen? hebt gij mij niet gezegd, dat ik alleen zoude eten?’ Daarop de grendels wegschuivende, deed hij de deur langzaam open, maakte eene diepe buiging voor den man en zijne vrouw, en ging weg, zeggende: ‘alle zotheid op zijde, nu zijn wij quiete.’ |
|