waard slechts een snoever is, en indien ik niet op eene kleine som gelds moest wachten, om mijne rekening te betalen, dan zoude ik hem eenen trek spelen, die hem de lust wel zoude benemen om over wolven te spreken.’
De kooplieden, zeer verheugd over dezen inval, antwoordden, dat, als hij kans zag om hun over desnorkerij van den waard door eene klucht te wreken, zij zeer gaarne zijne vertering zouden voldoen. - ‘Gaat dan morgen maar aan uwe bezigheden,’ zeide Uilenspiegel, ‘en overmorgen zult gij tevreden zijn.’ Toen zij den volgenden morgen uitgingen, zeggende dat zij in de buurt zouden blijven, schreeuwde de waard hun toe, toch goed op de wolven te passen. Zij antwoordden niets als alleen, dat men hun een bed voor den volgenden nacht moest bewaren.
Uilenspiegel, die met hen uitgegaan was, schafte zich in de omstreken eenen dooden wolf aan, hetgeen hem niet moeijelijk viel in een land waar er zoo velen zijn. Hij haalde hem uit, stopte er stroo in en bragt hem, zonder gezien te worden, onder