kocht al de melk op, liet dezelve in het vat storten, en schreef buiten op hetzelve, elke vrouw op, de eene voor deze, de andere voor eene andere som, naarmate zij melk bij zich gehad hadden; haar verzoekende, zoo lang op de betaling te willen wachten tot dat hij al de melk zoude bijeen hebben. Al de boerinnen zetten zich in eenen kring neder, en Uilenspiegel kocht zooveel melk, tot er geene melkvrouw meer kwam en het vat geheel vol was. Daarop zeide Uilenspiegel, schertsend en lagchend: ‘Voor dit maal heb ik geen geld; die geen geduld heeft, en geen veertien dagen wachten wil, kan hare melk weder uit het vat nemen;’ hierop liep hij weg. De boerinnen maakten toen een geweldig misbaar en rumoer; deze had zoo veel melk gehad, gene weder wat meer; eene derde wederom anders: zij namen jukken, emmers en kannen te baat om den twist te beslechten, en sloegen duchtig in het rond; smeten en goten de melk elkander in het gezigt en over de kleederen, zoodat het scheen melk te hebben geregend.