de tijding van de tegenwoordigheid van eenen bedevaartganger, komende uit het heilige land, voerde meer menschen dan gewoonlijk naar de kerk. Zoodra de dienst was afgeloopen, klom Uilenspiegel op eene bank en de nederigste houding aannemende, legde hij aan de omstanders uit, hetgeen hij voorgaf in zijne bedevaartsreize ondervonden te hebben: hij stelde vervolgens de gelofte voor, die hij gedaan had, en voegde er bij: - ‘ik heb plegtig beloofd, dat de offerhanden, die ik tot het oprigten van eene kapel zoude ontvangen, zuiver zouden zijn van alle smetten; dat ik dezelve alleen van vrouwen en niet van mannen zoude ontvangen. Laat dan alle, die getrouwd zijnde zich eenige ontrouw te verwijten hebben, of eenige zwakheid als meisjes, zich wel wachten te naderen; of hare straf is zeker in dit en in het andere leven.’
Op deze woorden zag men alle vrouwen en meisjes te gelijk opstaan, en zich haasten om hare offerhanden elk naar hare middelen te brengen. Zij geloofden alle, dat zij gehouden zou-