den neder en houdt uwe schort op, om ze er in uit te tellen.
De goede sul stak de beide armen uit, opende haar voorschoot, en Uilenspiegel de eijeren één voor één, als met veel kennis uitzoekende, legde vijftig van dezelve er in en vraagde vier ten honderd als toegift. De boerin andwoordde, dat daar niet over gesproken was: - ‘het is evenwel het gebruik,’ zeide hij, ‘gij zijt alzoo niet eerlijk.’
Daarop ligtte hij de rokken op, van de arme vrouw, die uit vrees van de eijeren te breken onbeweeglijk bleef, gaf haar van achteren eenep klap, er bij voegende, dat hij de eijeren niet hebben wilde, en kwam weder bij zijne medgezellen, die hem de weddingschap betaalden.