- ‘Maar, lieve vader!’ voegde hij er bij; ‘indien gij overtuigd wilt zijn, dat al wat men van mij vertelt, laster is van de buren, ga dan te paard zitten; neem mij achter u; laat ons zoo het gehucht doorrijden, en gij zult zien, dat wij niemand zullen voorbij rijden, die niet op mij zal schrollen.’
- ‘Dat is goed,’ zeide Klaas Tijl, ‘dat zullen wij doen.’
- En den volgenden dag reed hij te paard uit, met zijnen zoon achter zich.
Terwijl zij het dorpje doorreden, ligtte Uilenspiegel ongemerkt zijne kleding van achteren op, en vertoonde zich aldus aan de voorbijgangers; welke daarop overluid zeiden: ‘kijk dien kleinen ondeugd.’
- ‘Gij hoort het, waarde vader!’ antwoordde het kind daarop, ‘zij noemen mij een' ondeugd, en ik doe niemand kwaad.’
- ‘Dat is toch zonderling,’ zeide Klaas.
Om zich evenwel geheel te overtuigen, zette hij zijnen zoon voor zich op het paard en goed acht