De reiziger begon te lagchen, en hernam toen zachter.
- ‘En kan je me ook zeggen vriendje, waar je vader en moeder zijn.’
- ‘Vader,’ zeide het kind, ‘is iets, dat slecht was, nog slechter gaan maken; moeder is uit voor zaken waarvan zij of schade of schande behalen zal.’
- ‘Dat kan ik niet begrijpen,’ zeide de vreemdeling, voor wien het gehoorde raadsels waren, waarover hij verstomd stond.
Uilenspiegel verklaarde zich derhalve.
- ‘Mijn vader werkt aan een voetpad, dat men door het koren gemaakt heeft; hij graaft er gaten in, omdat men er niet meer zoude kunnen doorgaan. Mijne moeder is brood gaan leenen; indien zij te veel teruggeeft zal zij er schade van hebben; en schande indien zij niet genoeg terugbrengt.’
De reiziger, die zich niet langer konde ophouden, zeide iets vleijends aan het kind over de vlugheid van zijn verstand, en vroeg hem vervolgens:
- ‘Maar gij, mijn mannetje! die zoo knap