| |
| |
| |
Hans Lodeizen
door: A.L. Vreeken
Oneerlijk zeemansgraf
een paar momenten van de dag lukt
het mij te vluchten in een nieuwe
daar zucht ik niet langer en er is geen
stem meer in mijn rug hoewel ik weet
dat ik terug moet maar ik huil niet.
als ik in deze wereld nu maar wat
langer kon blijven en elke dag weer
langer totdat ik van de gewone
wereld nog wel eens droom als een
kind dat 's avonds nachtmerries heeft,
maar niet meer in haar kan geloven,
omdat ik iets beters heb iets meer waard,
een schat gevonden waarin niemand
geloofde goud op de bodem der zee
van een schip vergaan niemand wist het
en dan zal mijn geluk ook zijn als
de glorie van dit wrak, een donkere
schim zwevend op de bodem
een graf van dappere zeelieden wier
goud hun lijken als een lamp versiert.
| |
Het gedicht
Het lukt de maker van bovenstaand gedicht steeds weer - al is het niet van lange duur - te vluchten in een andere wereld, een nieuwe wereld, de wereld van de verbeelding, van de droom. Prettig is het daar, want je hoort geen bevelen. Maar ja, dagdromen zijn bedrog; steeds weer roept de rauwe werkelijkheid je tot de orde.
Je zou willen, dat die droomwereld de werkelijke wereld zou worden, zodat je van de gewone wereld alleen maar in een droom, die dan natuurlijk een nachtmerrie is, iets zou merken.
De dichter gelooft niet meer in de gewone wereld, omdat hij iets gevonden heeft, dat veel waardevoller is. Iets dat is als een goudschat, die in een gezonken schip ligt, en die nog niet ontdekt is.
Met het geluk van de dichter zal het gaan als met de glorie van dat wrak. In het wrak bevindt zich niet alleen het goud, maar ook de lijken van de bemanning van het vergane schip.
| |
| |
| |
De dichter
Johannes August Frederik Lodeizen, de dichter van ‘Oneerlijk zeemansgraf’, werd in 1924 te Bussum geboren. Al vroeg ging zijn belangstelling uit naar de biologie, zo zette hij in 1933 in de tuin van zijn ouders, die dan in Wassenaar wonen, mierenkolonies uit. Midden in de tweede wereldoorlog doet hij eindexamen gymnasium-alpha. Als in 1945 de universiteiten weer opengaan gaat Hans Lodeizen aanvankelijk rechten studeren. Hij blijft echter belangstelling houden voor zijn jeugdliefde: de biologie. Dat blijkt ook hieruit, dat hij in 1946 een opvallende studie publiceert over mieren. Zijn ontdekking was zo opvallend dat hij daardoor lid werd van een Engels biologisch genootschap. Spoedig daarna vertrekt hij naar de Verenigde Staten waar hij met zijn alpha-diploma biologie kan gaan studeren. In 1948 keert hij echter naar Nederland terug, omdat zijn visum verlopen is. In Nederland gaat zijn gezondheid zo achteruit, dat hij in 1949 naar Zwitserland vertrekt voor een korte kuur. Als in 1950 blijkt, dat hij leukemie heeft, vertrekt hij met zijn ouders weer naar Zwitserland. Daar overlijdt Hans op 16 juli 1950. Hij wordt begraven in Lausanne.
| |
Slechts één gedichtbundel
Hans Lodeizen is dus jong gestorven. Afgezien van de publicatie van enkele gedichten in tijdschriften is van hem maar één gedichtbundel verschenen. Het is de bundel ‘Het innerlijk behang’, die in 1949 werd uitgegeven. Deze bundel viel destijds zo op, dat hij bekroond werd met de zg. Jan Campert-prijs. De invloed van de bundel is zo groot geweest, dat de vijftigers, de experimentelen, hem als hun voorganger hebben beschouwd. Zo werd Lodeizen de Perk van de vijftigers.
| |
Nog een gedicht
Voor we over de thematiek van de gedichten van Lodeizen gaan nadenken, zullen we eerst wat meer van hem gelezen moeten hebben.
Allereerst het gedicht dat onder de titel ‘Voice wise yet stammering’, werd gepubliceerd.
de mensen zullen wel weer zeggen
nee jij spreekt niet voor ons
je stem is een innerlijk onweer;
mij niet gezien, het is mijn tijd nog niet
de mensen zullen zich omkeren
en inderdaad ze hebben gelijk
maar een onweer nee zachte
spinetmuziek uit een tuinhuisje
komend, hangend aan spinnewebben
op een zondagmorgen met een princes
van mijn handen wat is de tijd
hoog voor mijn hoofd ik lach
uit louter onbegrijpen ik huil
uit louter teleurstelling ik leef
zeggen ze ik ben een levend wezen
ik kan dood gaan zeggen ze
Als we dit gedicht vergelijken met het eerste gedicht dat we gelezen hebben, dan valt ons wel een enkele overeenkomst op. Ook hier de tegenstelling tussen de wereld van de mensen en de droomwereld van de dichter. Nee, hij spreekt niet namens de mensen, deze dromer zonder verantwoordelijkheidsbesef, deze dromer die niet aan zijn toekomst bouwt.
De mensen begrijpen zelfs zijn gedichten niet, die speelse, fijne gedichten (spinetmuziek, spinnewebben), die gedichten die van fantastische dromen spreken (princes), die gedichten waarin de tijd zo'n onbelangrijke rol speelt (de kalender is ver), die gedichten die ervan spreken dat hij zijn tijd verdroomt. Wie zulke gedichten een innerlijk onweer noemt, heeft er niets van begrepen. Ook in dit gedicht weer de stem in de rug uit ‘Oneerlijk zeemansgraf’. De mensen hebben het steeds over de maatschappelijke verantwoordelijkheid, terwijl de dichter alleen maar in zijn eigen droomwereld wil leven. Maar ja, denkt de dichter uiteindelijk: laat ze maar kletsen (en dan, zeggen ze...).
| |
Romanticus
Er zijn vele definities van het woord ro- | |
| |
manticus in omloop, die hoe ze ook mogen verschillen, toch een deel van de omschrijving gemeen hebben nl. dat de romanticus de werkelijkheid waarin hij leeft, ontvlucht. Maar de werelden waarin de romantici leven verschillen zo veel van elkaar. Met de droomwereld van Lodeizen hebben we al enigszins kennis gemaakt. Het is een wereld met een verfijnde beschaving, een adellijke wereld (‘toen ik nog in een middeleeuws kasteel woonde’), een wereld waarin iets van de ondergang te bespeuren valt (vandaar dat het motief van de herfst veelvuldig in de gedichten voorkomt), een wereld van reizen, een wereld van schepen, zee en water.
| |
Aristocratisch
Uit bovenstaande is wel duidelijk, dat Lodeizen's levenshouding een aristocratische is. Hij spreekt in een van zijn gedichten over de vieze en ellendige mensen, maar hij bekommert zich niet over hun lot.
Sociale bewogenheid missen we ten enenmale in de gedichten van Lodeizen, zowel in zijn droomwereld als in de wereld waarin hij leeft.
toen ik nog in een middeleeuws
kasteel woonde en de wereld
plezierig voortreed, was ik ridder
en slotvoogd van mijn genot.
maar nu woon ik op een klein
kamertje en in een vreemd huis
door mijn ogen echter stroomt het
water en op de rots van mijn oor
| |
De lorelei
Volgens de sage woonde op de steile Loreleirots een waternimf die zo betoverend zong, dat de voorbijvarende schippers hun roer vergaten te besturen zodat hun schip op de rotsen te pletter voer. De beroemde Duitse romanticus Heine heeft deze sage door zijn gedicht ‘Ich wiess nicht, was soll es bedeuten’ zeer bekend gemaakt.
De schepen van vele romantici zijn te pletter gevaren op de harde, onontkoombare werkelijkheid, en vooral de onontkoombare werkelijkheid van de dood. De volgende citaten uit Het innerlijk behang laten zien, dat ook Lodeizen als iedere romanticus zijn wanhoop heeft gekend.
‘onze toestand is wanhopig
in zijn lichaam verdronken
wachtte in de vestibule.’
| |
Het eerlijke zeemansgraf
De bekende romantische dichter Slauerhoff gaf aan één van zijn bundels de titel ‘Een eerlijk zeemansgraf’ mee. De lezer van Lodeizen's gedichten doet er goed aan (ook eens) deze gedichtbundel van Slauerhoff te (her)lezen. Overeenkomst en verschil tussen de poëzie van Lodeizen en Slauerhoff valt direct op. Vrijwel al Lodeizen's motieven zijn bij Slauerhoff aanwezig, maar Slauerhoff is een verbetener romanticus. Ter vergelijking volgt hier een gedicht uit de hierboven genoemde bundel van Slauerhoff.
Het einde
Vroeger toen 'k woonde diep in 't land,
Zooals een gier de lever, want
Ik wist: geen streek geeft mij bestand,
En 'k zocht het ver op zee.
Maar nu ik ver gevaren heb
En lag op den oceaan alleen,
Waar zelfs Da Cunha en Sint-Heleen
Niet boren door de kimmen heen,
Voel ik het trekken als een eb
Naar 't verre, vaste, bruine land...
Nu weet ik: nergens vind ik vree,
Op aarde niet en niet op zee,
Pas aan die laatste smalle ree
| |
| |
| |
Nergens vind ik vree
Ik kan mij niet herinneren bij Lodeizen ooit de naam God tegengekomen te zijn. Heeft God voor hem inderdaad niet bestaan? In enkele recensies over Lodeizen's bundel las ik: deze bundel heeft diepe indruk gemaakt op de tijdgenoten en: Hans Lodeizen heeft vele epigonen gehad. Kennelijk is Lodeizen een dichter die gedachten van moderne areligieuze jongeren op boeiende wijze heeft vertolkt.
| |
Gids voor verdere studie
Over Hans Lodeizen is niet zo veel gepubliceerd. De volgende publicaties zijn aan te bevelen:
Adriaan Morriën, Herinnering aan Hans Lodeizen. Opgenomen in Morrien's verzamelbundel Cryptogram, Amsterdam, 1968. Dit artikel bevat vele biografische gegevens.
Paul Rodenko, De dichter Hans Lodeizen. Deze studie werd geschreven in opdracht van de Jan Campertstichting en gepubliceerd in het tijdschrift Maatstaf 1954. De studie geeft een zeer goed inzicht in de poëzie van Lodeizen. Rodenko behandelt een aantal themata uit het werk van Lodeizen en toont aan dat ze typisch romantische themata zijn.
W.A. Wilmink, De moeheid in een bootje. Dit artikel, dat gepubliceerd is in het tijdschrift Tirade, april 1966, bevat een analyse van het eerste gedicht uit de bundel ‘Het innerlijk behang’.
Bio- en bibliografische gegevens pagina 132
|
|