| |
| |
| |
Vijf zkv's
A.L. Snijders
Mens & dier
Ik zit in de Kennemer Duinen aan een houten tafel. Er zijn geen mensen, alleen meeuwen, twee. Ze zijn groot, ze hebben gele snavels, hun ogen, koud en onbeweeglijk, reiken tot aan het begin van de mythologie der mensheid, ze zijn gisteren vanuit de Stille Zuidzee in de Kennemer Duinen aangekomen. Zo is de situatie, ze lopen op het schelpenpad, op tien meter afstand.
Op het plastic bord liggen twee bruine boterhammen met rosbief en een gebakken ei, de zon schijnt, maar het is koud, het is april, de wrede maand die haar belofte niet schendt. Ik sta op om zout te halen in de caravan, ik hoor het onhoorbare achter mijn rug, ik draai me om, ik spurt, de meeuwen hebben ieder een boterham met ei en rosbief in hun bek, ze zweven op hun vleugels, twee, drie meter hoog. Ik begrijp de geschiedenis van mens en dier, ik leg me erbij neer.
| |
Engel
Toen meneer Staal tegen me zei dat er alleen maar economie was, dacht ik ‘Wat ben jij een lul,’ maar ik zei het niet. Ik was vijftien of zestien jaar, en geen held. Ik kan me niet herinneren of hij een driedelig pak met horlogeketting droeg, maar het zou me niet verbazen. Ik dacht aan de apen die uit de bomen waren gekomen, zich tot een groep verenigd hadden om een voettocht door de geschiedenis te maken om ten slotte uit te komen bij meneer Staal, liftenbouwer. Door hem konden we weer omhoog, naar waar we vandaan kwamen. Een toren van honderd meter kun je wel beklimmen, het is een tocht. Als je boven bent, luid je de klok of je kijkt naar de bewegingen van de vijand of je schat hoe hoog het water achter de duinen staat. Daarna ga je weer naar beneden, waar je woont. Je kunt niet boven wonen, en zeker niet met een groep, je bent geen aap meer. Je moet wachten op de vondst van meneer Staal, de lift. De lift heeft ons teruggevoerd naar onze oerstaat, naar de toppen van de bomen. De apen konden snel naar beneden om een wortel uit te graven of een gevallen ei op te halen, en dan weer vlug omhoog waar het veilig was. Nu kun je niet wonen in een gebouw van drieëntwintig
| |
| |
of drieënvijftig verdiepingen als er geen lift is, je kunt niet even op en neer lopen omdat je een flesje koffiemelk bent vergeten. Meneer Staal was een vriend van mijn ouders, hij hield van bridge, tennis en hockey, en hij reed maar één merk auto, Citroën. Maar bovenal was hij van mening dat economie de kern van het menselijk bestaan was. Ik had hem moeten vragen hoe het dan zat met de weemoedigheid, die niemand kan verklaren en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat. Hij had waarschijnlijk geantwoord: ‘Je zegt het zelf, die niemand kan verklaren, nou dan, daar hoeven dan toch niet over te praten?’
Zestig jaar later liep ik met Jack, mijn zevenjarige kleinzoon door het beukenbos achter mijn huis. We hadden de motorzaag gehoord en gingen kijken. Jack had eigenlijk alleen belangstelling voor de bodem onder zijn voeten, hij zat vaak op zijn hurken en stak takjes in holletjes, hij hield van het kleine. In het bos zagen we hoog in een beukenboom een motorzager met klimhaken, valhelm en gezichtsbescherming langzaam veranderen in een grote engel met vlindervleugels. Toen hij in een verlammende traagheid opsteeg boven de kruin van de boom was vooral het grote ruisende geluid opvallend. Ik keek hem nog lang na, maar Jack beschouwde het als een gewoon natuurverschijnsel, en boog zich weer naar de larven en salamanders aan zijn voeten.
| |
Keuze
Toen mijn vader begin jaren vijftig een grammofoon kocht, werd een tijdperk afgesloten, we kregen keuze. Ik ken kinderen die naar honderdduizend liedjes kunnen luisteren uit een draagbaar apparaatje zo groot als een klein, plat lucifersdoosje. Ze hebben een koptelefoon op en kijken me aan met blinde ogen, ze hoeven me niet te zien, ze hebben keuze uit honderdduizend liedjes - keuze.
De grammofoon van mijn vader was geavanceerd, het was een wisselaar, achtenzeventig toeren. De platen lagen gestapeld te wachten boven de plaat die aan de beurt was, ik was altijd bang dat er een te vroeg zou vallen, dat de schade niet hersteld kon worden, dat mijn vader niet genoeg geld had voor een nieuwe, dat we geen keuze meer hadden, en terug zouden moeten naar de draadomroep. Nu denk ik er anders over - minder keuze, meer toeval, minder greep, meer lot.
Ik luister alleen naar de radio, en dan ook nog alleen naar radio vier. Als ik de toets indruk, hoor ik muziek die door anderen is gekozen, ik geef me over aan Hans Haffmans. Het Concert voor Orkest van Béla
| |
| |
Bartók hoor ik niet vaak, maar ik hoop op het toeval - ik kocht de plaat in 1954 in de P.C. Hooftstraat, het zal wel Deutsche Grammophon geweest zijn, met dat gele label. De platenzaak was aan de rechterkant, vanaf de Van Baerlestraat gezien. Ik denk dat er op die plaats nu sieraden of jurken worden verkocht, de mensen die er lopen en kopen, waren in 1954 nog niet geboren. Waarom zouden ze ook? Ik weet niet of je Bartók daar nog ergens kunt horen, maar mij maakt dat niet uit, ik loop op een andere weg, ik doe de radio aan, ik lever me over. Eén ding is zeker, als ik Bartók hoor, ben ik opgetogen. Ik verbeeld me dat ik rijker ben geworden nu ik minder keuze heb.
| |
Het vrije westen
Het komt voor dat ik aan onherroepelijke dingen denk. Bijvoorbeeld de brievenbus achterop de tram. De geschreven brief is uitgestorven, maar er waren tijden dat mensen hun brief naar de tram brachten. De bus werd na iedere rit bij het station geleegd, de post werd driemaal per dag thuis bezorgd. De mensen verdienden minder dan tegenwoordig, maar de post werd driemaal per dag bezorgd. Ik was op de Uitmarkt in Amsterdam, ik zat in een kraampje van een boekhandel om te signeren. Het waren vooral vrouwen die langskwamen, wat me niet verbaasde want vrouwen lezen meer dan mannen. Er waren ook twee mannen, maar die lazen niks, ze wilden alleen praten. De eerste legde me uit dat het marxisme een superieure ideologie is, de tweede noemde zich de laatste vertegenwoordiger van het Vrije Westen. Ik was verrast, deze term is na de val van de Muur vervaagd, ik was hem zonder het te merken vergeten. De man had net als iedereen zijn eigen interpretatie van onze tijd, hij achtte de opmars van de vrouw een groot gevaar voor het Vrije Westen - de feminisering van onze cultuur bedreigt het Vrije Westen, zei hij. Ik zei dat het mij niet slecht uitkwam, vrouwen kochten meer boeken dan mannen, maar dat vond hij een bekrompen redenering. Later kreeg ik van de Uitmarkt een cadeau, Leo Vroman Tekenaar. Hij maakte in 1937 met Anton Koolhaas een strip die twee keer per week in de NRC gepubliceerd werd.
Hij schrijft: ‘De samenwerking met Koolhaas was uitstekend. Hij was echt mijn beste vriend. Hij stuurde mij de tekst en dan maakte ik de tekeningen; vaak moest dat in een dag.
[...] Soms moest ik achter de tram aanhollen; daar hing een brievenbus aan; die ging naar het station en dan kreeg hij het nog net op tijd.’
| |
| |
| |
Uitvinding
Ik heb niet alleen mijn eigen kinderen wel eens uit het water gered, ook een neefje dankt zijn leven aan mijn snelle sprong van de kade, ik trok hem omhoog tussen wal en schip. Lang geleden, dat wel, lang geleden. Als ik lees dat een vreemde man het leven heeft verloren bij een reddingspoging van een suïcidale vrouw op een spoorwegovergang, denk ik natuurlijk aan de drijfveren van die man. Waarom ik het deed is me duidelijker dan waarom hij het deed. Ouder/kind is iets anders dan een vreemde achter een slagboom. De kip die in regen en kou haar kuikens in de gaten houdt en ze beschermt als een mobiele tent. Het is november, het is 's nachts al drie keer onder nul geweest, ik kijk naar haar en beschouw haar gepriegel als moederliefde. Maar als er een kuiken dood ligt, kijkt ze er niet naar om, ze toont geen verdriet, ze loopt erlangs, ze reageert alleen op bewegend leven, biologen zullen wel een verklaring hebben.
Ik lees een opstel van Rudy Kousbroek De uitvinding van het kind. Ik citeer:
Het begint langzaam tot de (Westerse, twintigste-eeuwse) mensheid door te dringen: de manier waarop tot nog betrekkelijk kort geleden met kinderen werd omgesprongen is een onvoorstelbare, zich in de nevelen der geschiedenis verliezende nachtmerrie. Ongetelde, traag voorbijkruipende eeuwen lang werden kinderen ‘ondervoed, aangerand, uitgebuit en verkocht’, als ze niet eenvoudig en zonder dat iemand zich er druk om maakte werden uitgeblazen als kaarsen; vooral dat laatste: het gemak en de vanzelfsprekendheid waarmee men zich van kinderen ontdeed, dat is voor ons volkomen onvoorstelbaar. Kinderen waren je eigendom, je kon ermee doen wat je goeddunkte.
Nu moet ik bekennen dat ik net zo'n willoos schaakstuk in de natuur ben als de kip. Als ik een klein, dood dier vind, ruim ik het op zonder mooie gevoelens, mijn herinnering is erg kort, ik weet niet precies waar mijn moderne menselijkheid begint.
|
|