‘Voor mij niet, en voor jou was het vroeger ook anders.’
‘Maar toen geloofde ik nog.’
‘Denk je dat ik niet geloof?’ zei ze bits.
‘De rest van je leven weesgegroetjes en onzevaders prevelen.’
‘Dat is flauw, dat weet je best. Het wordt vooral werken. Verplegen, net zoals ik nu doe. Over twee jaar laten ze me waarschijnlijk een opleiding doen. De orde heeft veel behoefte aan artsen.’
‘Was dit dan geen vreemde voorbereiding op je nieuwe leven?’
‘Ik zie er geen kwaad in.’
‘Was het in jouw ogen dan geen zonde?’ Nu werd hij boos.
‘Niet zo'n hele erge. Ik ken ook vrouwen die de nacht voor hun huwelijk met een andere man hebben doorgebracht. Ter afsluiting van hun vrije leven als alleenstaande.’
‘En ik was jouw afscheid, je laatste handdruk?’
‘Ik heb het niet zo gepland. Ik vond je aantrekkelijk. We waren vrij. Zo voelde ik het. Als ik het na mijn toetreding had gedaan, was het anders geweest. Dat zou een grote zonde zijn.’
‘Kunnen we niet trouwen?’ dramde hij door.
‘Nee. Als dat zomaar kon, zou je het niet zo lichtvaardig voorstellen.’
‘We zouden om te beginnen weinig hebben, maar we hebben elkaar en we kunnen werken,’ ging hij door.
‘Nee. Het spijt me. Ik vind je heel leuk, maar het gaat niet. Ik heb dit al heel lang geleden besloten.’
‘Nou, nog één laatste keertje dan,’ kapte hij haar af.
‘We hebben toch de hele nacht al gehad?’
‘Nog één keertje.’ Zijn handen drongen aan. En zo gauw het voorbij was had hij spijt, bleef hij achter met minder dan wanneer het nooit was gebeurd.
‘Het spijt me,’ zei hij.
‘Het geeft niet.’
Toen ze beneden hadden betaald, wilden ze niet meer in het hotel blijven eten, al werd in de grillroom ook ontbijt opgediend. Ze gingen naar een van de grote zaken met veel plastic en chroom in O'Connell Street. Daar aten ze langzaam en zwegen ongemakkelijk.
‘Ik hoop dat je me vergeeft, als er iets te vergeven valt,’ zei ze na een lange stilte.
‘Dat wilde ik ook net zeggen. Er valt niks te vergeven. Ik had gewoon graag met je afgesproken, ik zou je graag blijven zien. Ik had