en het lawaai van kinderen in de zandbak op. Bomen stuurden hun witte bloesems de hemel in, er stond een licht briesje. Opeens hield hij zijn pas in en ging hij, stomverbaasd, op een bankje zitten. Hij bleef nog lang zitten en toen hij opstond, wist hij dat hij nergens meer in geloofde. Hij ging naar huis, star en met een scheef lachje op zijn gezicht. Eenmaal thuis huilde hij.
Verder gebeurde er weinig. Het had voor hem altijd vastgestaan dat hij zou trouwen, maar nu constateerde hij dat het daar al bijna te laat voor was. Hij kwam nauwelijks meer onder de mensen. Vrienden van vroeger vonden dat hij zonderling was geworden en nieuwe vrienden had hij niet. Als hij vroeger over zijn toekomst fantaseerde, had hij altijd een vrouw en - wat minder duidelijk - kinderen voor zich gezien. Maar een vrouw was nooit verschenen. Hij moest nu waarschijnlijk doorpakken. Maar hoe? Zijn vermogen om door te pakken was in de loop van de tijd nagenoeg verdwenen. Tot zijn verrassing stelde hij echter vast dat het helemaal niets pijnlijks had, het idee dat er nooit meer een vrouw zou zijn. En toen, al snel daarna, was het er ook echt te laat voor.
Ondertussen bleef hij lezingen opnemen. Hij werd omspoeld door een bijzonder, niet eens onaangenaam soort verwarring en hij bleef staan en voelde hoe hij wegzonk. Het was geen twijfel, maar een alles omvattend ongeloof, een nergens eindigende, alles doordringende, door niets begrensde leegte. Niets was waar, niets was definitief, niets was beter of slechter dan wat dan ook. Elke dag hoorde hij mensen meningen verkondigen en anderen ze weerspreken, en zag hij dat ze elkaar nooit bereikten. Kwamen ze toch tot overeenstemming, dan verscheen er altijd een derde ten tonele, die hun overeenstemming verwierp. Zo vergaarde hij, al luisterend en opnemend, helemaal vanzelf en min of meer tegen zijn zin, enorm veel kennis. Maar die betekende niets voor hem.
En de wereld om hem heen, al het normale en alledaagse, de dingen waarmee hij altijd bezig was, waar hij tegenaan liep, waar hij op zat, die hij aanraakte en rook - ongemerkt veranderde alles. Zijn huis, zijn bed, zijn tafel, zijn televisie, de lange rijen stoelen in de congreszalen, het grijze asfalt van de wegen, de hemel erboven en de bomen en de huizen, alles boette in aan intensiteit. Kleuren werden valer en kregen minder glans. Over alles kwam een dun waas te liggen, bijna onzichtbaar, het waas van een duffe novemberochtend.