verontrust in, want misschien vergat ik wel iets dat bevorderlijk was voor het uitslapen. Ook schoot ik een keer of vijf wakker van de vraag of het uitslapen al begonnen was of dat het nog midden in de nacht was. Ik moest dan het bed verlaten om even naar buiten te kijken. Op mijn wekker kijken kon natuurlijk ook, maar die stond in een andere ruimte en ik wilde het liefst zo dicht mogelijk bij het bed blijven.
Normaal sta ik altijd tegen half acht op, dus misschien werd ik vanochtend op dat moment wel automatisch wakker, maar ik besloot me tegen de staat van wakker zijn te verzetten en me op de slaap te concentreren. Van de andere kant wilde ik ook weer niet in een te diepe slaap terechtkomen, want dan zou geheel aan me voorbijgaan dat ik aan het uitslapen was en wist ik ook niet wat het met me deed. Nee, een lichte slaap was het meest verkieslijk. Dat is in principe ook een prettige slaap, want je bent al min of meer een beetje wakker, maar er hoeft nog niets, je mag je gedachten op een laag pitje houden. Die lichte slaap gaat me goed af.
Vanaf de straat komen geluiden mijn slaapkamer binnen, het is vooral het geluid van schoonmaakwagens en van de mokkende mannen die zich daaromheen bevinden, ik hoor ze vegen, ik hoor glasscherven die bij elkaar komen, ik hoor Koninginnedag verdwijnen, ik hoor een dronken stem schor en nattig Ajax! schreeuwen, niet één keer, maar wel een keer of tien en ook ‘Je moeder is een hoer!’ Dat irriteert me, maar irritatie kun je uiteraard niet hebben als je probeert uit te slapen. Je moet je hoofd zo leeg mogelijk houden. Hoe gaat dat ook alweer? Ja, door aan leegte te denken, aan niets, maar ja, als ik aan niets wil denken, moet dat ook het totale niets zijn en dan ben ik er zelf ook niet, dus kan ik niet aan dat niets denken. Dit zijn geen overwegingen die het uitslapen stimuleren.
Ineens hoor ik een zwaar brommend geluid, ik ken het, ik weet wat het is en heb de neiging die kennis te negeren, maar dat kan niet, het is immers de vuilniswagen en ik heb twee volle zakken gevuld die in mijn gang behoorlijk in de weg staan. Snel schiet ik mijn ochtendjas aan en zet even later de zakken op de rand van de stoep.
Daar is mijn prachtige buurvrouw die lachend zegt dat ik láát ben.
‘Ja,’ zeg ik. ‘Ik ben aan het uitslapen.’
Mijn buurvrouw knikt hartelijk en zegt: ‘Dat is goed voor je. De boog kan niet altijd gespannen zijn.’ De stem van mijn buurvrouw kan van de simpelste dooddoeners wijze uitspraken maken waar ik echt