| |
| |
| |
De zevenenveertigste zaterdag
William Trevor (Vertaling Frank Lekens)
Mavie werd wakker en wist meteen dat het zaterdag was. Ze bleef nog even liggen, alleen met die gedachte, die ze woog en koesterde. Toen dacht ze aan klusjes: boodschappen doen voor de lunch, de keukenvloer boenen, de slaapkamer opruimen. Ze stond op en trok haar peignoir aan. In de keuken pakte ze een notitieblokje en schreef met potlood: makreel, parmezaan, knoflook. Toen trok ze de gordijnen open, zette een ketel op het gas en vulde een bord met cornflakes.
Een paar uur later, rond de middag, stond meneer McCarthy in een wijnwinkel te peinzen.
Hij zuchtte en zei: ‘Vin rosé. Zo'n grote fles. Is het een liter? Ik weet niet hoe je het noemt.’
‘Roseetje, magnum,’ mompelde de winkelbediende, zonder de Franse uitspraak over te nemen. ‘Veertien shilling en zeven pence.’
In deze wijnwinkel had meneer McCarthy nog nooit een aankoop gedaan. Hij aarzelde even, zijn hand nog in zijn jaszak, waar zijn vingertoppen op het leer van zijn portemonnee lagen.
‘Veertien?’
De winkelbediende, die duidelijk had gezien dat de hand waarmee meneer McCarthy zijn portemonnee wilde trekken halverwege was gestokt, deed of zijn neus bloedde. Hij blies op de fles omdat er stof op lag. Hij begon nadrukkelijk met getuite lippen te fluiten, scheurde een stuk pakpapier af en wikkelde de fles erin. Daarna deed hij hem in een tasje.
‘Ik dacht dat zo'n fles tien shilling kostte,’ zei meneer McCarthy. ‘Ergens anders heb ik er tien shilling voor betaald.’
De winkelbediende staarde hem ongelovig aan.
‘Ik koop vaak vin rosé,’ legde meneer McCarthy uit.
De winkelbediende, een man van vijfendertig met een pokdalig gezicht, zei geen woord maar bleef hem aanstaren. In gedachten stond hij het hele incident al aan zijn chef te vertellen als die over een uurtje terug was. Hij nam meneer McCarthy eens goed op, zodat hij zijn verhaal kracht kon bijzetten met een nauwkeurige beschrijving van de man die om vin rosé had gevraagd en daarna moeilijk ging doen over
| |
| |
de prijs. Hij zag een man van middelbare leeftijd voor zich, van gemiddelde lengte, met een hoed, een bril en een snor.
‘Enfin, ik heb geen tijd om erover te kibbelen.’ Meneer McCarthy gaf de man een briefje van een pond en nam het wisselgeld in ontvangst. ‘Dat is drie pence te weinig,’ zei hij, waarop de winkelbediende uitlegde: ‘Het tasje. Daar moeten we tegenwoordig geld voor vragen. Snapt u?’
Maar meneer McCarthy haalde de fles uit de tas, zei dat het pakpapier genoeg was en de winkelbediende gaf hem een muntje van drie pence.
‘Ik neem een taxi,’ legde meneer McCarthy uit. ‘Gaat zo wel mee.’
In het appartement legde Mavie twee makrelen in het walmende vet van de koekenpan en snoof de lucht op. Ze droeg een plastic schort over haar veel gedragen marineblauwe mantelpakje. Haar blonde krullen, net bevrijd van de krulspelden, deinden prachtig om haar hoofd; met zwoegende boezem snoof ze de heerlijke geur diep in haar longen op. Ze liep van het fornuis naar de keukentafel, op zoek naar een glas halfdroge sherry dat ze zich zojuist had ingeschonken en ergens neergezet.
‘Ta-ra-ta-ta-ta-ta-ta-ta, ta-ta-ta-ta-ta-ta,’ zat meneer McCarthy in de taxi te zingen, en hij probeerde niet te denken aan de extra vier shilling en zeven pence die de wijn hem had gekost. ‘Een souterrain,’ riep hij naar de chauffeur. ‘Je herkent het aan de motor met zijspan voor de deur.’ De chauffeur reageerde niet.
‘Motor met zijspan,’ herhaalde meneer McCarthy. ‘Bij een lantaarnpaal. Nummer eenentwintig. Vat u?’
‘Roeway Road 21,’ zei de chauffeur. ‘We gaan ons best doen.’
Meneer McCarthy sloot zijn ogen en strekte zijn benen. Hij dacht aan Mavie, zoals op dit moment gepast was. Hij zag haar bij de keukentafel staan, sigaret bungelend in haar linker mondhoek, duim en wijsvinger om de steel van een glas sherry dat aan de buitenkant versierd was met twee dunne lijntjes, één rood en één goudkleurig. Het was de zevenenveertigste middag dat meneer McCarthy dit ritje maakte, met een fles wijn in een taxi.
‘Wil hij niet dat je rare dingen aantrekt?’ hadden de meiden gevraagd toen ze voor het eerst over hem had verteld. ‘Tropenhelm, pololaarzen?’ Dat had Mavie grappig gevonden. Ze had erom moeten
| |
| |
lachen en gezegd: ‘Rare dingen? Juist niet!’ Maar dat was in het prille begin van hun affaire, voordat ze echt verliefd op hem was geworden.
‘Hallo.’ Met het glas sherry in haar hand nam Mavie in de keuken een bevallige pose aan. Ze had haar plastic schort afgedaan.
‘Hallo, Mavie.’ Hij stak haar de fles toe, zijn hoed nog op zijn hoofd, zijn slappe regenjas verkreukeld en niet helemaal schoon. ‘Ik heb wijn bij me. Een wijntje. Voor de gezelligheid.’ Hij had zichzelf binnengelaten, want de deur was altijd van het slot. Hij had het Yale-slot achter zich dichtgeklikt, hij had al lang geleden begrepen dat ze dat prettig vond, zodat ze later niet gestoord konden worden. ‘Ik word niet graag gestoord,’ had Mavie de vijfde keer gezegd: die gênante middag toen een kolensjouwer zich in het huisnummer had vergist en met een zak kolen op zijn rug de slaapkamer in was gelopen waar ze met meneer McCarthy lag te stoeien op de bedsprei.
‘Tjongejonge, wat zie je er lief uit.’ Hij zette zijn hoed af, trok zijn jas uit en keek om zich heen of hij een kurkentrekker zag. Hij had de gewoonte om zich voor deze bezoekjes in de stemming te brengen met twee glazen cognac, en na binnenkomst meteen een glas vin rosé te nemen. De sherry van Mavie vond hij maar niets. ‘Britse sherry’ stond er op het etiket en dat was voor meneer McCarthy een afknapper.
‘Ik ben dol op dat pakje.’ Dat had hij al vaker gezegd, met betrekking tot Mavie's marineblauwe jasje en rok. En zij had al een paar keer gezegd dat het oorspronkelijk van haar zus Linda was geweest.
Meneer McCarthy rook de vis. De atmosfeer, voelde hij, was zwanger van makreel en de geparfumeerde nevel die Mavie in de kamer had verstoven.
‘Ik ben een lekkere verse makreel in custardsaus aan het bakken,’ kondigde Mavie aan, en ze liep naar het fornuis. Ze was innig omhelsd door meneer McCarthy, die nu een beetje van de wijs was gebracht, heen en weer geslingerd tussen de belofte van hun omhelzing en de gedachte aan makreel met saus. Hij meende het verkeerd verstaan te hebben, hij kon zich niet voorstellen dat het om een custardsaus ging. ‘Custard!’ zei hij. ‘Custard?’
Mavie stond in een schaal te roeren. Ze moest denken aan de eerste keer: toen had ze een omelet gemaakt. De champignons die ze erin had gedaan, waren niet gaar geweest en meneer McCarthy had daar iets van gezegd. Ze kon wel huilen toen ze hem de champignons naar de rand van zijn bord zag schuiven. ‘Doe ze dan op toast,’ had ze geroe- | |
| |
pen. ‘Ik doe ze nog wel even in de pan, schat, dan kun je ze lekker op een stukje toast eten.’ Maar hij had zijn hoofd geschud en haar, om te laten merken dat het niet erg was, in zijn armen genomen en meteen haar rok opengeritst.
‘Custard?’ zei meneer McCarthy weer, en hij voelde dat zijn maag huiverig reageerde.
‘Een custardsaus met knoflook. Heb ik in die kookrubriek gelezen.’
‘Lieve schat, ik heb net zo lief een zachtgekookt eitje. Mijn maag speelt weer op.’
‘Och, arme stakker! Maar vis is net zo licht verteerbaar. Een kleine portie maar. Als ik het had geweten, had ik de vis gestoomd. Arme ziel. Ga zitten, toe.’
Hij dacht dat hij zou gaan braken als hij ook maar één hap makreel met knoflook-custardsaus naar zijn mond zou moeten brengen. Hij zou gaan kokhalzen en binnen de kortste keren zou er iets naars gebeuren.
‘Ik had het je moeten vertellen, liefste: ik mag geen vis meer, in geen enkele vorm. Dat is sinds kort, ik ben op een dieet van zachtgekookte eitjes. Ik maak het je wel heel moeilijk, Mavie.’
Ze kwam naar waar hij zat, waar hij flink van de wijn zat te drinken, en kuste hem. Ze zei dat hij zich niet druk moest maken.
Meneer McCarthy had nog nooit iemand zoveel leugens verteld als Mavie. Hij had een maagkwaal verzonnen zodat hij haar op het hart kon drukken simpele gerechten te bereiden, al maakte Mavie, uit optimisme of vergeetachtigheid, toch altijd iets uitgebreiders. Hij had verzonnen dat hij elke zaterdag om vier uur een afspraak had, zodat hij niet lang hoefde te plakken nadat hij had verkregen waarop hij inmiddels het volste recht meende te hebben. Hij had een vrouw en twee kinderen verzonnen opdat Mavie zich niks in het hoofd zou halen.
‘Poets nou eerst netjes je tanden, Mavie.’ Meneer McCarthy was praktisch, hij zag op tegen de knoflook. Hij sprak met gezag, hij wist dat Mavie het een redelijk verzoek zou vinden om haar tanden te poetsen voordat ze aan de liefde begonnen.
Hij neuriede een deuntje terwijl zij in de badkamer was en bedacht hoe goed hij af was. Hij dronk nog wat wijn en toen Mavie terugkwam spoorde hij haar aan ook een glas te nemen. Het kon allemaal alleen op zaterdag omdat het meisje met wie Mavie haar kamers deelde, Eithne, in de weekends weg was.
| |
| |
‘Zo, dit is lekker,’ zei meneer McCarthy met Mavie op schoot, en hij begon haar marineblauwe kleding te strelen. Daar zat ze, iets te zwaar voor hem, bungelend met haar benen tot de schoenen van haar voeten gleden.
Deze zaterdag was ze jarig. Vandaag werd ze zevenentwintig, terwijl meneer McCarthy nog altijd tweeënvijftig was. De vorige avond, en een aantal dagen en avonden daarvoor, had ze zich lopen afvragen of ze er iets mee zou doen, of ze het meneer McCarthy zou vertellen. De vorige zaterdag had ze gevonden dat het misschien een beetje opdringerig zou zijn om te zeggen dat ze de week daarop jarig was. Haar woorden hadden de suggestie kunnen wekken dat meneer McCarthy zich zou moeten wapenen met een cadeautje, of dat hij de dag een bijzonder tintje moest geven. Vol verrukking had ze bedacht hoe hij met een pakje zou aankomen en plaats zou nemen en ‘wat een heerlijke makreel!’ zou zeggen en zou voorstellen om, ter gelegenheid van haar zevenentwintigste verjaardag, de hele middag en ook de avond bij haar te blijven. ‘Dan gaan we straks naar het West End,’ had meneer McCarthy in haar verbeelding gezegd, ‘naar een show, in het Palladium. Ik heb de kaartjes al op zak.’
‘Wat is het toch een vreselijk raar weer,’ zei meneer McCarthy. ‘Je weet gewoon niet waar je aan toe bent.’
Mavie maakte een instemmend geluidje. Ze moest denken aan andere verjaardagen: de keer dat ze een vlieger had gekregen, de keer dat de taart waarvan ze zelf de smaak had mogen kiezen als een klonterige grijze massa uit de oven was gekomen en geserveerd moest worden met een verhullende laag gestampte muisjes. Toen had ze gehuild en haar moeder had een theelepel gepakt en haar hard op de vingers getikt. ‘En zullen we na de voorstelling,’ zei meneer McCarthy, ‘een hapje gaan eten in een tentje waar ik over gehoord heb? En een likeurtje na en in stijl terug naar ons nestje.’ Terwijl hij dat zei, wreef meneer McCarthy met zijn neus in haar hals, en Mavie besefte dat hij werkelijk met zijn neus in haar hals zat te wrijven maar dat hij niets had gezegd.
‘Vandaag is een heel speciale dag,’ zei Mavie. ‘Een heel speciale novemberdag.’
Meneer McCarthy lachte. ‘Elke zaterdag is een speciale dag voor mij. Elke zaterdag is in mijn hart met rood omcirkeld.’ En hij begon een beetje te dollen, zodat Mavie zich niet nader kon verklaren.
Ze was onder het teken van de Schorpioen geboren en moest dus
| |
| |
sterk, onbevreesd en ondernemend zijn. Als kind was ze vaak in de problemen gekomen, niet door ondeugendheid maar doordat ze zat weg te dromen boven haar werk. Nu zat ze ook te dromen, een droom die gedomineerd werd door een beeld van meneer McCarthy die wegsnelde om bloemen te gaan kopen. Ze zag hem terugkomen met een weelderig boeket en zeggen dat hij gebeld had om zijn afspraak te verzetten en dat hij naar huis had gebeld om te zeggen dat hij weggeroepen was voor dringende zaken. Ze voelde hoe zijn handen de contouren van haar ribben aftastten, iets wat hij graag deed. Ze lagen een tijdje zwijgend bij elkaar en ze voelde zich steeds somberder en verdrietiger worden.
‘Wat ben je mooi,’ murmelde meneer McCarthy. ‘O, Mavie, Mavie.’
Ze kneep in het lange bleke stuk vlees dat de arm van meneer McCarthy was. Ze moest ineens denken aan de dag dat de kolensjouwer de kamer was binnengestommeld en voelde haar hals rood worden bij de herinnering. Ze herinnerde zich de eerste dag, hoe ze haar kousen afrolde en haar minnaar naar haar zag kijken, hoe hij daar al naakt en schijnbaar verbaasd bij het elektrische haardvuur had gestaan. Ze was toen geen maagd, maar sindsdien was ze hem nooit ontrouw geweest.
‘Zeg dat je van me houdt,’ riep Mavie, die haar verjaardag ineens vergeten was, helemaal in beslag genomen door een nieuwe emotie. ‘Zeg het nu. Daar pieker ik weleens over.’
‘Natuurlijk doe je dat. Natuurlijk doe ik dat. Ik ben weg van je, Mavie, dat heb ik al duizend keer gezegd.’
‘Het is niet dat ik aan je twijfel, schat, maar soms voel ik me tussen de zaterdagen in depressief. Ik kan het niet uitleggen. Het is lastig onder woorden te brengen, bedoel ik. Heb je een sigaret voor me?’
Meneer McCarthy schudde zijn hoofd op het kussen. Ze wist dat hij niet rookte: waarom vroeg ze het dan? Het was net als met die custard. Had hij al die moeite gedaan om een maagkwaal te verzinnen, dan zou je toch denken dat zij de moeite nam om dat te onthouden.
‘Je rookt niet. Ik vraag het altijd en jij zegt altijd niks en dan schiet het me altijd weer te binnen. Irriteer ik je erg, schat? Zeg dat je van me houdt. Zeg dat ik je niet irriteer.’
‘Mavie.’
‘Je vindt me niet leuk vandaag. Ik voel het. Jeetje, het spijt me van de makreel, hoor. Zeg het nou maar eerlijk, je vindt me vandaag niet leuk.’
| |
| |
‘O jawel, heus wel. Ik hou van je. Ik hou van je.’
Je vindt me niet leuk.’ Ze zei het alsof ze zijn liefdesbetuiging niet had gehoord, ze rekte de woorden uit en gaf ieder woord evenveel nadruk.
‘Ik hou van je,’ zei meneer McCarthy. ‘Werkelijk waar.’
Ze schudde haar hoofd, stond op en liep naar de keuken om sigaretten en lucifers te pakken.
‘Mavie van me,’ zei meneer McCarthy vanaf het bed, en hij beloofde zichzelf dat hij nog niet klaar was, dat hij nog niet de dosis genot had verkregen waar hij recht op had. ‘Mavie, mijn jonge schat,’ mompelde hij, en hij begon te lachen, hij dacht dat een beetje joligheid de sfeer zou verbeteren. ‘Zal ik een dansje voor je doen?’
Mavie, die haar sigaret had opgestoken, trok de lakens om zich heen terwijl meneer McCarthy van het bed kwam en met gespreide armen in de kamer ging staan. Hij begon te dansen zoals hij voorheen al vaak had staan dansen, zonder veel ritme heen en weer zwaaiend. De eerste keer dat hij haar op zo'n optreden vergastte, had hij uitgelegd dat hij met dat dansje uitdrukking gaf aan zijn hartstocht, het dansje stond volgens hem voor rozen en juwelen en jurken van goudlamé. Eén keer had meneer McCarthy haar gevraagd de bretels van zijn broek te pakken en hem daarmee te slaan terwijl hij zijn dansje opvoerde. Hij was schuldig, zei hij, omdat hun leven samen verstoken bleef van rozen en juwelen en etentjes in restaurants. Maar Mavie was geshockeerd dat hij zulke gedachten had en had geweigerd, had gezegd dat hij geen straf verdiende. Hij was knorrig blijven volhouden van wel, maar had nooit meer geopperd dat ze hem zou kastijden.
‘Wat vind je ervan?’ vroeg meneer McCarthy met een afsluitend gebaar. Mavie zei niets. Ze gooide het laken van zich af en hij stapte zelfverzekerd op haar toe, een begin van een glimlach onder zijn snor.
‘Ik moet vaak aan haar denken,’ zei Mavie even later. ‘Dat is niet meer dan normaal. Daar is niks aan te doen.’
Meneer McCarthy zei: ‘Mijn vrouw is een harde tante. Die kan goed voor zichzelf opkomen. Wat mijn vrouw aangaat loop ik aan de leiband.’
‘Ik weet niet eens hoe ze heet.’
‘O Mavie, Mavie. Is mevrouw McCarthy niet genoeg?’
‘Ik ben jaloers. Het spijt me, schat.’
‘Geeft niks, Mavie. Geeft niks, liefje.’
| |
| |
‘Ik zie een vrouw met zwart haar voor me. Groot en stevig. Wil je er liever niet over praten?’
‘Dat is voor mij wel makkelijker.’
‘Het spijt me, schat.’
‘Geeft niks.’
‘Het is gewoon jaloezie. Het groenogige monster.’
‘Nergens voor nodig om jaloers te zijn, Mavie. Nergens voor nodig. Mevrouw McCarthy en ik zijn niet meer zo dol op elkaar. We doen tegenwoordig niks meer samen.’
‘Onder welk teken is zij geboren?’
‘Wat bedoel je?’
‘Boogschutter? Leeuw? Wanneer is ze jarig?’
Meneer McCarthy kneep zijn kleine oogjes samen.
Hij keek door zijn wimpers. Hij zei: ‘29 maart.’
‘Maak je er dan een feestje van? Thuis, met de kinderen? Dan geven jullie haar zeker allemaal cadeautjes. En een speciale taart?’
‘Moeders houdt van jamrol. Die haalt ze dan bij Lyons.’
‘En geven de kinderen haar cadeautjes? Dingetjes van Woolworth's?’
‘Zoiets.’
‘Toen ik klein was, kocht ik altijd cadeautjes bij Woolworth's. Mijn vader nam me dan bij de hand. Dat doe jij zeker ook? En je vrouw.’
‘Ja, schat, ik geloof van wel.’
‘Ik moet vaak aan je vrouw denken. Ik kan het niet helpen. Ik zie haar in gedachten voor me.’
‘Het is een grote vrouw,’ zei meneer McCarthy peinzend. ‘Groter dan jij, Mavie. Een grote vrouw met zwart haar - meer zeg ik niet.’
‘O schat, ik wil je niet uithoren.’
‘Daar heb ik niks op tegen, Mavie. Nee, je doet niks verkeerd. Maar ik wil dit moment niet bederven.’
Nadat meneer McCarthy dat gezegd had, hoorde hij de woorden in zijn hoofd nagalmen zoals woorden soms doen. Ik wil dit moment niet bederven. Mavie zweeg, ze vond het prachtig verwoord. Ik wil dit moment niet bederven, dacht ze. Ze liet haar nagels over de strakgespannen huid van meneer McCarthy's dijbeen glijden. ‘O God,’ zei meneer McCarthy.
Ze wist dat ze, als hij om twintig voor vier vertrok, in haar eentje in haar peignoir zou zitten huilen. Ze zou de vaat doen en zijn spullen met extra liefde schoonmaken: ze zou zijn eierdopje afwassen en afdrogen in het besef dat het zijn eierdopje was. Ze wist dat het onzin was,
| |
| |
maar ze wist dat het zou gaan zoals het altijd ging. Ze vond het niet vreemd, zoals meneer McCarthy vaak had gedacht, dat zij, zo mooi en jong nog, zo hartstochtelijk hield van een man van tweeënvijftig. Ze aanbad elke vezel van deze man. Ze verlangde naar zijn aanwezigheid, zijn strelende hand. ‘O, liefje, liefje,’ riep Mavie, en ze wierp zich op meneer McCarthy en kronkelde haar mollige ledematen om zijn lichaam.
Om half vier werd meneer McCarthy, die even was weggedoezeld, wakker met een droge keel en trek in thee. Hij zuchtte en streelde het blonde haar op het kussen naast hem.
‘Ik zal thee zetten,’ zei Mavie.
‘Merci,’ fluisterde meneer McCarthy.
Terwijl ze in de keuken thee dronken, knoopte meneer McCarthy zijn vest dicht en trok zijn sokken aan. ‘Ik heb een vlinderdasje gekocht,’ bekende hij. ‘Maar ik durf het nog niet goed om te doen, misschien probeer ik het volgende week op jou uit.’
‘Je kan mij alles vragen en ik doe het voor je. Je kan me vragen wat je wilt, zoveel hou ik van je.’
Bij die woorden stopte meneer McCarthy even met het strikken van zijn veters. Hij moest denken aan zijn bretels, die nu strak om zijn schouders zaten. Hij moest denken aan een voetfetisj waarover hij in de openbare bibliotheek had gelezen.
‘Zoveel hou ik van je,’ fluisterde Mavie.
‘Ik ook van jou,’ zei meneer McCarthy.
‘Ik droom 's nachts van je.’
‘Ik ook van jou, schat.’
Mavie zuchtte en keek onrustig over haar schouder. ‘Ik kan me niet voorstellen dat jij van mij droomt.’
‘Ik droom van je in mijn smalle eenpersoonsbed, met die vrouw in het andere bed naast me.’
‘Zo moet je niet praten. Niet over de slaapkamer praten.’
‘Het spijt me.’
‘Ik kan de gedachte aan dat lits-jumeaux in die kamer niet verdragen. Dat heb ik je al vaker gezegd, liefje.’
‘O Mavie, Mavie, konden we maar samen zijn.’
‘Ik hou zoveel van je.’
Even bleef het stil in de keuken. En nadat hij de laatste slok thee uit zijn kop achterover had geslagen, stond meneer McCarthy op.
| |
| |
Toen hij wegliep viel zijn oog op een verjaardagskaart op de schoorsteenmantel. Hij besefte meteen dat Mavie vandaag jarig was, en heel even overwoog hij daar iets over te zeggen. Toen herinnerde hij zich hoe laat het al was en gaf haar een kus bovenop haar hoofd, zijn gebruikelijke manier van afscheid nemen. ‘De zevenenveertigste keer,’ prevelde hij. ‘Dit was de zevenenveertigste keer.’
Ze liep met hem door de gang naar de voordeur. Ze keek toe hoe hij de treden naar het trottoir opliep en zag zijn benen kordaat langs het hekwerk stappen. Het geluid van zijn voetstappen stierf weg en ze ging de keuken weer in en schonk zich nog een kop thee in. Ze zag hem in gedachten naar zijn wekelijkse zaterdag-afspraak gaan, een zakelijke afspraak noemde hij het altijd, en daarna met de bus naar zijn buitenwijk rijden. Ze zag hem een voordeur binnengaan die hij opende met de sleutel, zag hoe hij begroet werd door een hond en twee kinderen en de grote vrouw met zwart haar die zijn echtgenote was. De hond blafte hard en de vrouw stond te tieren, ze foeterde haar man uit om iets dat hij was vergeten of een leugentje waarop ze hem had betrapt. Mavie voelde zijn vermoeidheid als hij daar in de hal van zijn eigen huis stond, de huissleutel nog in zijn hand, een man in het defensief. Ze sloot haar ogen en hield dat beeld vast; van onder haar oogleden welden tranen op.
Meneer McCarthy stapte uit de bus bij een Odeon-bioscoop. Hij liep gehaast, vergeleek de tijd op zijn horloge met een felverlichte klok boven een winkel. Al lopend schatte hij nog tijd te hebben voor een kop thee, misschien met een koffiebroodje, want hij had nogal trek. Daarna zou hij, zoals iedere zaterdag, naar de film gaan.
|
|