| |
| |
| |
Over de mongolenziekte en de wiegendood
Ton van Reen
Kwart over vijf. Moeder stuurt me de donkere ochtend in. ‘Je moet vlug doorlopen je bent al laat.’ Dat zegt ze elke ochtend. Met een duim nat van het spuug zet ze een kruisje op mijn voorhoofd, voor het geval ik de duivel mocht ontmoeten, op het kerkhofpad of op het vrijerspaadje.
‘Ik ren.’
Op straat is het zakkedonker. Onder de straatlamp bij Duizings winkeltje in koloniale waren wolken duizenden witte motten. Lamplicht is hun zonneschijn. Vleermuizen dwarrelen er doorheen en piepen alsof ze in doodsnood zijn, maar het zijn juist de motten die opgevreten worden. De meester zegt dat vleermuizen primaten zijn, en dus familie van de mens, en dat Jef van Buul daarom op een vleermuis lijkt, met dat spitse koppie en die uitpuilende, stekeblinde ogen. Een bril met jampotglazen helpt hem een beetje, maar meestal kort, want hij lijdt aan evenwichtstoornis en valt al over een papiertje. Vroeger raapten we hem op, maar nu alleen nog maar als meester Lubas het zegt. Het helpt allemaal niks. Als je hem net overeind hebt, valt hij toch weer. Ik denk wel eens dat meester Lubas Jef zo vaak voor het bord laat komen om hem lekker te kunnen zien vallen. En om te zien hoe hij zijn kop aan de banken stoot. Die Lubas is een sadist, net als meester Kuilen van de tweede klas, die een lamme arm heeft en je daarmee onverwacht in het gezicht slaat, met de steen van de ring recht voor je kop. Met zijn lamme arm slaat hij kinderen van zeven jaar verrot. Meester Lubas wil alleen maar dat we Jef overeind helpen om hem weer opnieuw te zien vallen en liefst met zijn kop op een hoek van een bank. Jef heeft al heel wat littekens op zijn kop. De pastoor heeft de parochie om geld gevraagd zodat Jef naar het blindeninstituut in Grave kan. Daar zit ook een zoontje van gemeentesecretaris Hoebers, die jongen heb ik nooit gezien, hij schijnt geen ogen te hebben. Zijn oogleden zijn dichtgenaaid, zeggen ze. Ze zeggen dat zelfs zijn moeder hem nog nooit heeft gezien en dat ze er zich voor schaamt zo'n kind te hebben. Ze zeggen dat Mevrouw Hoebers het kind heeft willen laten versterven toen bleek dat het stekeblind was geboren. Dat doen die deftige lui wel meer, als ze een kind krijgen dat de mongolenziekte heeft of een waterhoofd. Dan komt
| |
| |
dokter Snijders die zegt dat ze het kind in een achterkamertje moeten zetten, zodat niemand het hoort als het huilt en dan geven ze het geen melk. En de moedermelk wordt afgekolfd, die verkoopt dokter Snijders dan aan rijke moeders met te weinig melkgift. Of aan moeders die hun kind niet zelf willen voeden omdat ze daar slappe borsten van krijgen. Dat zegt mijn moeder, die er altijd bij zegt dat zij óók te weinig melk had toen ik werd geboren, omdat het toen oorlog was, en dat ze in de schuilkelder zaten en dat de granaten overvlogen en dat de melkgift van schrik abrupt stopte en dat ze van dokter Snijders geen moedermelk konden kopen, en dat ze me daarom hebben bijgevoerd met papjes van aardappelmeel. Als ze zo'n kind laten versterven, komt de dokter na een week kijken en zegt hij: ach, hoe erg mevrouw Hoebers, uw kind is aan de wiegendood gestorven. Dat zo'n groot ongeluk juist u treft. God is ditmaal niet goed voor u, terwijl Hij toch moet weten dat u zo'n groot hart hebt voor de armen en voorzitster bent van het Voedselbureau en van de Vincentius-vereniging. Vreemd dat alleen in de Kerkstraat kinderen sterven aan de wiegendood. Bij ons in de Ringovenstraat gebeurt het nooit. Arbeiders houden wel van hun kinderen, ook al zitten er kreukeltjes aan. Pas heeft een professor van de universiteit uit Nijmegen, ze zeggen dat hij Wolkowiak heet, maar dat kan natuurlijk nooit, wie heeft er zo'n krankzinnige naam, een onderzoek gedaan naar wiegendood in ons dorp. Omdat het er zoveel waren. Hij en een paar studenten logeerden in Hotel Ueberbach. Elke avond zaten ze aan een tafel op het terras te schrijven en de studenten probeerden iedereen op straat uit te horen over wat ze wisten over de wiegendood in onze gemeenschap. Maar iedereen hield zijn kop dicht, want dokter Snijders heeft iedereen gewaarschuwd. We mogen niets tegen die professor zeggen, het is een spion. Hij heeft er niks mee te maken hoe wij hier leven. Dat zegt dokter Snijders, maar
hoofdstoker Heesen van de steenfabriek zegt dat dokter Snijders zal hangen als de professor erachter komt wat er hier, in het geniep, gebeurt. Want hoofdstoker Heesen heeft zijn vrouw verloren, en het kindje dat geboren moest worden, omdat dokters Snijders niet naar de bevalling kon komen: hij moest naar de bridgedrive in Venlo, waar hij op de avond dat vrouw Heesen en haar kind stierven kampioen bridgen van het district Venlo werd. Vroedvrouw Netje Keulers heeft nog, vanuit het huis van de directeur van de steenfabriek, want dat is hier de enige die telefoon heeft, naar de sociëteit proberen te bellen, omdat het kind met de keizersnede moest wor- | |
| |
den gehaald, maar daar nam niemand op. Dokter Snijders wilde niet gestoord worden tijdens het behalen van het kampioenschap. De vroedvrouw heeft toen Taxi Hermkens laten komen, maar in de taxi, tussen Helden en Maasbree is de moeder al gestorven en het kind werd in het ziekenhuis, te laat, gehaald. Hoofdstoker Heesen wil gerechtigheid. 's Avonds gaat hij naar professor Wolkowiak toe, in het donker. Heesen is er één die de waarheid boven tafel wil hebben. Hoofdstoker Heesen komt zo vaak bij professor Wolkowiak dat ze vrienden zijn geworden. Heesen vertelt vaak dat Wolkowiak een van de Poolse soldaten was die ons heeft bevrijd. Wolkowiak vindt dat het tijd wordt om ons opnieuw te bevrijden, van duivels en demonen.
Ze zeggen dat de kinderen die verstorven zijn vaak niet eens begraven worden, omdat ze niet gedoopt zijn en geen plaats verdienen op het kerkhof. Of ze worden buiten de muren begraven, in ongewijde grond, net als de heidenen en de zigeuners en de Duitse soldaten die hier zijn gesneuveld maar die protestant waren en die niet tussen katholieken begraven mochten worden; dode protestanten vergiftigen de grond van het kerkhof. De zielen van ongedoopte kinderen gaan naar het voorgeborchte, waar ze moeten wachten op het vagevuur, en daar moeten ze dan nog tienduizend jaar branden om verlost te worden van de erfzonde en de zonden die zijn begaan in hun voorgeslacht. Als het allemaal waar is dat God het zo wil, dan wil ik met die God niks te maken hebben, ook al ziet hij er zo aardig uit op het tweeluik van Jezus en Sint Janneke, of als de Jezus die met deemoedig gesloten ogen en een stralend gouden hart hoog boven het altaar aan het kruis hangt.
De meeste verstorven kinderen worden in ongebluste kalk gestopt om ze spoorloos te laten verdwijnen. Dat zegt hoofdstoker Heesen. Hij zegt dat stukadoor Grein uit Meyel, die kalk verkoopt, er goed aan verdient. En nu vertelt hij dat allemaal door aan professor Wolkowiak en zijn studenten. Bij dokter Snijders is voortaan elke nacht het licht aan en staat een groepje jonge boeren, samen met een paar kerels die na de oorlog bij de knokploegen zaten, klaar om de politie, die Snijders mogelijk van zijn bed wil lichten, het dorp uit te knuppelen. Die van de knokploegen zijn echt gevaarlijk. Na de oorlog hebben ze de meiden kaal geschoren die met Duitse soldaten gingen en de mannen die met de Duitsers hadden geheuld hebben ze koud gemaakt. En zelf hebben ze ook mensen vermoord, maar dat mocht, want dat waren vijanden en verraders. Dat soort volk moet dokter Snijders beschermen voor de waarheid.
| |
| |
Dat gesticht voor blinden in Grave zou de beste oplossing zijn voor Jef van Buul, dan zouden we mooi van hem af zijn, en voor hem is het ook veel beter dat we van hem af zijn, want in Grave zou hij kunnen leven tussen net zulke mensen als hij, maar de collecte van de pastoor heeft in totaal maar twee gulden en dertig cent opgebracht, dat is niet eens genoeg voor een enkele reis naar Grave, terwijl er een paar duizend mensen in de parochie wonen. De mensen gaan wel naar de kerk, maar ze geven niks aan de behoeftigen, dus in de hemel zal ik ze nooit tegenkomen. Het heeft niet geholpen dat de pastoor heeft gepreekt over de rijken, naar het gezegde van Jezus dat er eerder een kameel door het oog van een naald zal kruipen dan dat een rijkaard naar de hemel zal gaan. Ik hoorde de burgemeester gewoon lachen. En met hem de directeur van de steenfabriek, die ook wethouder is en die een villa met paarden in Houffalize heeft. Rijkaards kunnen wel verdorven zijn, maar het is volk dat macht heeft. Ze zijn boven ons gesteld, maar het zijn bloedzuigers. 's Nachts vliegen ze rond als vleermuizen. De meest enge dieren. Ik weet niet wat een kakkerlak is, ik weet alleen dat het een eng dier is, maar ik weet zeker dat een kakkerlak niet zo eng is als de burgemeester en de directeur van de steenfabriek. Ze zeggen dat vampiers echte mensen zijn of dat het ooit echte mensen zijn geweest. Die rare vleugels zijn dan hun jaspanden. Door die vlerken lijken ze ook op zuster Mazaweta, de Duitse kosteres van het nonnenklooster waar ik misdienaar ben. Als ze praat, piept ze net zo als die rotbeesten die overdag met honderden huizen tussen de pannen en in de donkerste hoeken van de steenfabriek, waar het in de winter nooit koud wordt. Ze bijten. Drie vleermuizen kunnen een baby leegdrinken. Het kind van Schoors is leeggezogen door vampiers. Bloedarmoede zei dokter Snijders, maar de moeder heeft zelf gezien dat er een vleermuis bij het babybedje wegvloog. Misschien was die vleermuis dokter
Snijders.
Sommige kinderen die als baby door de vleermuizen zijn gebeten, zijn mongooltjes geworden. Mongooltjes hebben vuil bloed en dat drijft altijd boven in de hersens. En daarom lachen ze zo raar en daarom hebben ze altijd lol in zichzelf. Ze zijn al vrolijk als ze een blaadje in de wind zien waaien. Later zijn ze voor de maatschappij niks waard en daarom hadden ze veel beter de wiegendood kunnen sterven. Voor lol koop je niks in de wereld. Als ze mee willen vreten uit de pot moeten ze ook werken, maar daar hebben ze geen sjoege van. Uitvreters zijn er zat, zegt dokter Snijders, die zegt dat het zijn schuld niet is dat
| |
| |
ze in het gezin van Hennes Klevers die aan het Beringskanaal woont vier mongolen hebben. Als het aan dokter Snijders had gelegen waren ze wel verstorven op zolder, maar ze waren allemaal gezond geboren. Ze zijn door de ratten gebeten. 's Nachts komen die ondieren vanuit hun holen in de kanaaloever naar de huizen en kruipen in de babybedjes en piepen om de vleermuizen te waarschuwen.
Mongooltjes gaan nooit naar de kerk. Hun ouders schamen zich kapot, want iedereen die hen met hun mongooltjes ziet, vraagt zich af wat de ouders hebben uitgespookt om zo zwaar door God te worden gestraft.
Gelukkig wordt het dadelijk licht en dan verdwijnen de vliegende muizen naar de gaten en holen waar ze de dag doorbrengen. Ze zijn bang voor de zon. Ze kunnen niet tegen daglicht, net als albino's. Bij Litjens op Hoeve Everlo hebben ze een albino, die is al negen, maar die gaat niet naar school, omdat hij altijd in het donker moet zitten. Ik heb hem nooit gezien, maar ik ken albino's uit het circus Sarrassani dat hier elk jaar komt. Een van de clowns is een albino en die is goed gek. Maar mijn broer zegt dat die alleen maar zijn kop wit maakt en dat hij overdag zonder schmink gewoon buiten loopt in het zonlicht en 's avonds aan de kassa zit te glimlachen naar de meisjes en als de voorstelling begonnen is zijn kop wit schminkt. Het kan best. Overal houden ze kinderen voor de gek. Als je aan pater Verhaar die ons Godsdienstles geeft vraagt wat een maagd is en waarom Maria altijd een maagd is gebleven, zegt hij dat hij het ook niet weet, maar dat je niet alles hoeft te weten wat je moet geloven. Maar Breurke van Ool zegt dat maagden meisjes zijn die een gat te weinig hebben en dat ze daarom geen onderbroeken dragen maar snelzeikers en dat alle maagden heilig worden, zoals Theresia met de Rozen en Liduina van Schiedam.
Soms, als de vleermuizen weg zijn, hoor je de vroege vogels die huizen in de struiken van het kerkhofpad. Daar zitten rotbeesten tussen. Buizerds vallen je zomaar aan. Gelukkig schieten de jagers alle roofvogels af. Ze knallen ook door de nesten van eksters en Vlaamse gaaien, want die jatten de eieren van andere vogels, en ze vreten jonge konijnen, zodat de jagers zelf niks meer hebben om op te jagen. Gelijk hebben ze. Er zijn vogels zat. ‘Ze zaaien niet en ze maaien niet, maar ze vreten van de boeren,’ zegt meester Lubas, die gek is op houtduiven. Boerenjongens die de houtduiven afschieten met luchtbuksen brengen ze in een emmer mee naar school en dan krijgen ze een hoger punt voor rekenen, ook al kunnen ze er niks van. Ik krijg altijd lagere pun- | |
| |
ten, want ik krijg nooit wat mee voor Lubas. Mijn moeder is veel te bang dat hij dan weer op bezoek komt. De laatste keer dat hij bij ons was, is hij tot middernacht gebleven en is hij pas vertrokken toen mijn broer thuis kwam van de avondploeg op de boerenveiling en eieren ging bakken omdat hij barstte van de honger.
Ik aarzel even als ik het kerkhofpad op loop. Die rottige vleermuizen jagen de angst in mijn kop aan. Ze doen het erom. Het is een beproeving van de duivel. Toen Jezus veertig dagen zonder eten en drinken in de woestijn verbleef en alleen maar sprinkhanen at, verscheen de duivel ook aan hem. Dat is weer zo'n raar verhaal uit de bijbel. Pater Verhaar zegt dat Jezus God is. Maar dan moet hij dus zelf de duivels, die gevallen engelen zijn, uit de hemel hebben gegooid omdat ze tegen zijn gezag in opstand kwamen. En van de andere kant zou hij een mens zijn die zou bezwijken voor de verlokkingen van de duivel? Wat heeft de duivel je te bieden als je echt alles en alles al hebt? Zelfs de zon en de maan! En elke dag een lap vlees op je bord.
Ik loop vlug door. Ik ren niet, want dan zien al die gloeiende ogen die uit de heg naar me loeren dat ik bang ben. Dat geef ik niet toe. Mooi niet. Nooit niet. Ik ben geen zeikerd! Ik sla er altijd op. Voor mij moeten ze oppassen. Ik heb er wel meer die een kop groter waren de tanden door de lip geslagen. Die boerenjongens van Het Looi en van Everlo denken altijd dat ze kunnen winnen van arbeiderskinderen. Ze zijn wel groot maar papperig, van al die aardappels met uiensaus die ze eten, en ze stinken naar varkensstallen en naar uienscheten. Ze denken wat van zichzelf, omdat ze later naar de landbouwschool gaan en wij, de jongens van de Ringovenstraat, als hulparbeider bij de steenfabriek moeten gaan werken. Ze stellen geen bal voor die boeren, ook al hebben ze thuis geld door de winsten op de asperges. Ze komen in overalls naar school, om stoer te doen, denk ik, blauwe overalls met KLM op de borst. Ze zeggen dat het Koninklijke Luchtvaart Maatschappij betekent en dat het vliegeroveralls zijn, maar ik ken de winkel van Monesch in Venlo, die voor de oorlog van een jood was maar die nooit uit Duitsland is teruggekeerd, waar ze werkkleding verkopen van het merk kan langer mee.
Als ik de poort van het kerkhof passeer, groet ik altijd mijn vader. ‘Hoi pap, ik ben het. Doe de groeten aan buurman Vorsters.’ Buurman Vorsters is drie dagen na mijn vader overleden en nu liggen ze al een jaar naast elkaar. Ik denk niet dat mijn vader dat leuk vindt, Vorsters was niet zo'n aardige buurman. Hij was vaak dronken en hij floot altijd naar mijn
| |
| |
moeder als die de was op de bleek te drogen legde. Nu heeft hij niks meer te fluiten, daar kan mijn vader gerust op zijn. Toch is het beter dat ze het samen goed kunnen vinden, want ik denk dat ze ook samen in het vagevuur zitten. Vorsters moet nog boeten voor het zuipen en mijn vader moet boeten omdat hij politieagent was en bekeuringen schreef.
Een konijn dat in de heg verborgen zit, schrikt van mijn stem. Door zijn plotselinge vlucht het donker in laat het dier mij op mijn beurt zo schrikken dat ik even de adem inhou en stil sta en wacht totdat mijn kippenvel weer normaal wordt en de angst uit mijn benen wegtrekt. Het had zomaar een geest uit een van de graven op het kerkhof kunnen zijn. De ziel van een van de dode paters die in China of in Afrika in de missie hebben gewerkt. De meeste missionarissen die uit de tropen terugkomen zijn goed gek. Volgens pater Donders, de overste die vaak de mis doet bij de nonnen, hebben ze de tropenkolder, maar volgens Breurke van Ool zijn ze bezeten door de geesten van Afrika. Die proberen uit de graven te komen als iemand voorbij het kerkhof loopt, om in hem te kruipen. Soms lukt ze dat en dan moeten de nieuwe bezetenen naar de duiveluitdrijver in het klooster van de paters Trappisten in Tegelen, die de duivels uitroken met wierook en gebed en voor vijfentwintig gulden penitentiegeld. Wie geen vijfentwintig gulden kan betalen heeft pech. Vrouwen die zwanger zijn en die door duivels worden besprongen krijgen een duivelskind met de kop van een mongool en de armen en benen van een egel. Zo'n kind heb ik wel eens gezien. Op de Heuvelhoek wonen gezinnen die verdoemd zijn omdat er alleen mongolen geboren worden en die hebben in de oorlog joodse kinderen geadopteerd om toch ook gewone kinderen in huis te hebben en omdat er later toch iemand voor hen zal moeten werken en dat zullen die joodjes wel zijn omdat die natuurlijk heel dankbaar zijn omdat hun pleegouders hun leven hebben gered. Mijn moeder heeft in de oorlog ook een kindje willen adopteren, je kon de joodjes van een paar maanden oud gewoon bestellen, maar omdat ze niet eens genoeg melk had voor mij is dat niet doorgegaan, anders was Jozef Wassen misschien wel mijn broertje geweest
Het laatste stuk tot aan het klooster van de nonnen loop ik zo snel mogelijk, zonder echt te rennen, ik laat me niet belachelijk maken en val hijgend tegen de achterpoort aan. Nog even mijn adem inhouden, want ik ben nog niet binnen. Vlug pak ik de gietijzeren sleutel uit mijn jas en open de deur van het Slotgedeelte van het klooster.
Binnen sta ik in een zee van licht.
|
|