Het meisje vraagt of ik het hier wil opeten of mee wil nemen. Ze kijkt op de klok. Ik zeg dat ik het hier op wil eten, als dat nog kan. Ze kijkt weer op de klok.
Ze zegt dat ze van haar vader moet trouwen, dat ze van haar vader niet in een snackbar mag werken, maar dat ze moet trouwen en een goede vrouw moet worden. Goede vrouwen werken niet in een snackbar, zei hij. Haar vader had al een geschikte kandidaat op het oog. ‘Toch niet je neef?’ vraag ik. Ze zegt dat haar neef in een rolstoel zit. Het gaat om iemand anders.
Ze zegt dat ze niet meer naar huis durft. Ze is bang dat haar vader en haar broers haar thuis opwachten. Mijn bestelling is klaar.
Ik ga aan een tafel zitten. De patat is nog te heet om te eten, maar ik eet toch. Om de beurt eet ik drie patatjes en neem ik een hap van de groentekroket. Ik verbrand mijn lip aan de kroket.
Als je wil, zeg ik, mag je wel bij mij logeren. Ik heb een rommelkamer die ik toch niet gebruik, zeg ik, daar past makkelijk een luchtbed in.
De rommelkamer waar ik het over heb, is de werkkamer van mijn vriendin. Mijn vriendin is een paar dagen bij haar moeder, om in rust en stilte aan haar scriptie te werken.
Het meisje draait de frituur uit en zegt dat we dan meteen moeten gaan. Snel eet ik mijn eten op.
Ik probeer op de klok te kijken, maar kan de wijzers niet goed zien.
Op de werkkamer van mijn vriendin pompen we het luchtbed op. In de rommelkamer staan een tafel, een stoel en een kast met boeken. Op de tafel liggen alle pennen recht. We pompen om de beurt tien keer. Als het meisje pompt, leg ik mijn hand op haar rug. Ze maakt een korte beweging met haar schouder. Ik trek mijn hand terug. Ik pak een slaapzak en een kussen die ik op het luchtbed leg.
Ik ga naar mijn slaapkamer. Door de muur heen hoor ik het meisje woelen op het luchtbed. Ik krijg een sms van mijn vriendin. Ze sms't of ik een leuke avond heb gehad en dat ze morgenochtend al thuiskomt. Ze kon bij haar moeder maar geen rust vinden. Ze sms't dat ze me mist.