‘Met wie?’ vroeg hij.
‘Oh, met iemand,’ zei ik.
‘Met iemand... met wie vraag ik je. Ken ik hem?’ Toen begon hij te schelden. Ik zat daar maar op die bank. Fred liep rond en werd grof. Hij veegde het kleed van tafel waarop nog wat borden en een fles ketchup stonden.
Door iets in zijn bewegingen, die op een vreemde manier voorzichtig waren en iets in zijn stem die schreeuwde maar niet zo hard dat de kinderen wakker werden, wist ik het. Er is een ander. Ook al schold hij, er zat iets van opluchting in zijn kwaadheid. Het was een zuiver we-staan-quitte geluid. Maar we stonden niet gelijk. Het leek een spel, een vreemd spel. Die avond sliep hij op de bank.
De volgende ochtend begon hij er meteen over. Eerst vroeg hij of ik die gozer nog zag. Ik zei dat het eenmalig was geweest. Of ik er van genoten had. Ik zei nee, in de hoop nog iets goed te maken. Plotseling sloeg hij hard met zijn vuist in zijn hand.
‘Heb ik je verwaarloosd. Doen we te weinig samen?’ zei hij.
Op het werk vroeg Thisja hoe het ging.
‘Heb jij dat ook wel eens,’ zei ik, ‘dat je in een vergadering zit en denkt, ik kan er niets meer bij hebben. Dan komt er nieuw werk op tafel. Vierhout kijkt rond. Je denkt, als hij het aan mij vraagt zeg ik nee. Hij legt uit wat het werk inhoudt en je denkt: wat een pleurisklus, dat ga ik echt niet doen. Echt, ik kan het er niet bij hebben. Dan kijkt hij in jouw richting en voor hij je iets vraagt zegje: Ik doe het wel.’
‘Nee,’ zei ze.
Die avond was Fred op tijd thuis, hij sms'te nog vaker. De kinderen keken tv terwijl ik kookte. Na het eten aten we ijs, dat de kinderen mochten versieren met nootjes en gekleurde balletjes. We deden of het gezellig was.
‘Fred?’ zei ik zacht. ‘Ik hou van je,’ maar eigenlijk wilde ik hem slaan. Hij keek op het schermpje van zijn mobiel en grijnsde. Ook die nacht sliep hij op de bank.
Vrijdagavond kwamen zijn ouders eten. Ze hadden cadeautjes mee voor River en Rover. Fred haalde chinees en we dronken er donker