| |
| |
| |
Zes zkv's
A.L. Snijders
Aswolk
Het bekladden van muren is aan mij besteed, ik bekijk alle kunst en lees alle woorden. Mijn voorkeur gaat uit naar geschonden teksten. In 1993 heb ik lang nagedacht over E. ik hou van de, dat ik las op een viaduct over de snelweg van Zwolle naar Heerenveen. Dit is de streek waar veel bevindelijke christenen wonen, de mannen van het gekrookte riet, zeer streng in de leer. Maar het zijn mensen, ze worden bezocht door zondige gedachten, die soms zelfs in daden worden omgezet. E. is Elly, een getrouwde boerin, ze wordt bemind door de knecht van de boerderij verderop. Hun zonde hangt als een aswolk boven hun leven. De knecht fietst met zijn emmertje witkalk in de nacht over het viaduct, hij moet zich uiten. Hij denkt bij het schilderen van de letters goed na over links en rechts en ondersteboven. Alles lukt, behalve de j. Hijzelf komt er nooit achter, want hij heeft geen auto. Ik ben trouwens bang dat Elly daar ook nooit rijdt. Die tekst stond er alleen voor mij, om over te piekeren.
| |
Binnenbeer
Toen mijn moeder me vertelde dat vlees afkomstig is van dieren en dat die dus eerst doodgemaakt moeten worden voor mij (terwille van mij - om mij te gerieven), kreeg ik wat ik nu zou noemen een zenuwinzinking. Ik herinner me dat ik op mijn rug op de vloer lag, mijn vuisten voor mijn huilende ogen, mijn kop nee-schuddend, en mijn voeten stampend.
Het is voorlopig mijn diepste herinnering als ik aan de kennismaking met het onbarmhartige leven denk - vreten of gevreten worden.
Wezenlijk is er natuurlijk niets veranderd, hoewel ik vanzelfsprekend geen vegetariër ben geworden. Onder de vele problemen die ik koester, is dat van het grote varken niet het kleinste. Ik ben ermee bedonderd, het is een binnenbeer, hij heeft oneetbaar vlees, hij wordt groter en groter, ik heb hem al meer dan twee jaar, ik denk er maar niet te veel aan. Ik verdien genoeg om hem te kunnen voeden, maar eens zal er een oplossing moeten komen. Niet georganiseerd, niet bedacht,
| |
| |
maar echt komen, alsof de natuur er voor zorgt (de natuur zorgt voor de dood, maar dat bedoel ik nu eigenlijk niet.)
Dus spreek ik vaag, langs mijn neus met Harmen Bolink af om eens een varkenshandelaar langs te sturen. Ooit, begrijp je.
Dan rinkelt de telefoon op mijn bureau op de politieschool. Het is mijn vrouw. Het varken is verkocht en meteen meegenomen in de veewagen. Ze belt me om me voor te bereiden, want hoewel ze er niet bij was, weet ze toch dat ik die jongen in korte broek met zijn handen voor zijn ogen ben gebleven.
Nou ja, zo erg is het niet, maar dit 150 kilo zware monster met vervaarlijke hoektanden kwam toch vaak tegen me aan staan als ik hem achter zijn oren krauwde. Het is wel prettig dat ik geen geleid afscheid van hem heb genomen. Hij wordt geëxporteerd naar België of Frankrijk, hij sterft over de horizon, als een ontdekkingsreiziger. Maar dat neemt niet weg dat de schepping enige essentiële fouten bezit.
| |
Tat tvam asi
Nevelige winterdag. Ik zit aan mijn tafel voor het raam en kijk over de armzalige kluiten van het maïsland naar mijn blikvanger, de grijze bosrand. Zo moet het blijven, doodstil buiten, doodstil in mijn hoofd, maar dat gaat niet, straks komt die bemoeizuchtige zon weer tevoorschijn en moet ik de vertrouwde winterkleren uit doen en mijn pet afzetten, en dan verwachten ze van me dat ik bruin en gezond ben en beweeglijk en reislustig. Dierbare, kalme winter. Op het pad verschijnt een fazant, hij loopt met bedachtzame tred van rechts naar links door mijn beeld. Hij ziet me zitten, ik neem aan dat hij ook ziet dat ik hem bekijk, we kijken naar elkaar, een fazant en een man. Tat tvam asi. Er zit drie meter lucht tussen ons en enkele millimeters glas. De fazant is niet bang, waarom zou hij ook, hij is uit het ei gekropen in een broedmachine, door mensen opgefokt en goed behandeld. Ze hebben hem zijn vrijheid gegeven. Hij loopt in vrijheid langs bosranden en afgelegen boerenhuizen. Hij heeft vuurrode wangen, hij is een wonder in deze gedempte dag.
Later op de dag zeg ik tegen mijn vrouw: ‘Er liep een fazant met een vuurrode kop over het pad.’ Ze vraagt: ‘Waar is hij gebleven?’ Ik zeg: ‘Verdwenen in de bosjes.’ Een uur later komt ze weer mijn kamer binnen. ‘Moeten we er iets aan doen?’ Ik zeg: ‘Waaraan. Wat doen?’ ‘Aan die man op het pad.’ ‘Ik weet niet wat je bedoelt.’ ‘Die man met dat
| |
| |
rode gezicht, die verdween in de bosjes.’ Het misverstand, ze heeft man verstaan, ze is bang geweest voor een niet bestaande man. De taal is een valkuil. Spreek altijd luid en articuleer goed, dat kan veel leed besparen.
Enkele weken later komen de jagers, ik hoor ze knallen. In de middag zie ik er een lopen met de fazant over zijn schouder, hij lijkt op een man met een vuurrode kop.
| |
Kruisspin
Schopenhauer is van mening dat het wezenlijke in mens en dier identiek is. Hij beschrijft hoe een zeer vrome christen een grote kruisspin onder een brandglas legt.
‘Dus zoiets schandaligs heeft deze godvruchtige man uitgehaald, en hij ziet er zo weinig kwaad in dat hij het ons heel terloops en heel onbevangen vertelt. Dat is de invloed van het eerste hoofdstuk van Genesis en van de hele joodse natuurbeschouwing.
Bij de hindoes en de boeddhisten daarentegen wordt altijd over ieder dier de Mahavakya uitgesproken (het grote woord: ‘Tat tvam asi’- dit zijt gij) om ons aan de identiteit van het innerlijk wezen in dat dier en in ons te herinneren, tot richtsnoer van ons handelen. Loop heen met die prachtige moraal van jullie!’
| |
S5
Mijn oudere vrienden hoefden niet in militaire dienst, zij waren gek. Op de vragen van de keuringsarts gaven ze bevrijdende antwoorden, waarmee ze zich ontsloegen van de dienstplicht. Het liep niet altijd gesmeerd, soms was er geharrewar, maar het eindigde altijd in S5. Ze kenden de weg. Ik heb nooit geweten wat S5 betekende, ik begreep dat de autoriteiten je voor gek hielden en niet in staat het vaderland te verdedigen. Ikzelf zou ook niet in militaire dienst gaan, want ik had een gescheurde laterale meniscus, die na de mislukte operatie soms moeilijkheden veroorzaakte. Op willekeurige, onvoorspelbare momenten raakte mijn knie op slot en kon ik mijn been niet strekken. Als dat gebeurde terwijl ik in Zuid-Rusland een barricade aan het bestormen was, zou ik geen positieve bijdrage kunnen leveren aan het gevecht. De keuringsarts geloofde me niet en keurde me goed. Ik herinner me dat ik in totale verbijstering in de Sarphatistraat liep, de voorspelde toekomst had me bedrogen. Ik vroeg herkeuring aan in Den Haag, waar
| |
| |
mijn knie gelukkig voor de ogen van de arts op slot raakte. Afgekeurd, gerechtigheid. Omdat mijn vrienden interessanter waren dan ik, heb ik me vanaf dat moment de S5 toegeëigend. In die mate dat ik het na enige tijd zelf geloofde en zonder blozen doorvertelde. Toen ik dat dertig jaar later ook deed in een politieklas met vele mariniers, viel er een doodse stilte. S5 bleek de ergste letter/cijfer-combinatie in hun universum. S was Stabiliteit, en 5 was de zwaarste vorm van ontbreken, 6 bestond niet. Gelukkig zou ik nooit de leider van hun peloton worden, en dat ik zo nu en dan een gedicht van Jan Hanlo voorlas, begrepen ze nu ook veel beter.
Het staartje. Ik ga sinds korte tijd om met een nieuwe vriend, hij heeft mijn leeftijd. Dat is een rare situatie. Wij spreken Nederlands, dat is wat we gemeen hebben. Verder zijn onze bijna voltooide levens eilanden in verschillende wereldzeeën. Alles wat we elkaar vertellen is nieuw. Hij is in dienst geweest, maar omdat hij een onhandige vrijgezelle intellectueel was, mocht hij op kantoor zitten en de boven hem geplaatste militairen leren spellen. Toen zijn baas erachter kwam dat hij niet kon dansen, wilde hij iets terugdoen. Hij beval hem het kantoor te ontruimen, installeerde een grammofoon, ontbood zijn vrouw en liet haar dansen met de dienstplichtige kantoorklerk, terwijl hijzelf toekeek. Gewoon op een grauwe ochtend in Den Haag. Wat een geluk dat hij geen S5 had, anders had hij deze ongehoorde ervaring moeten missen. En ik ook - wat nog erger is.
|
|