moet stappen. Elisabeth kamt haar haren voor de spiegel die Joyce voor haar ophoudt. In de kamer drinken ze koffie aan de tafel met het theeservies en de dikbuikige suikerpot. Ze zeggen niets meer, ze weten van elkaar wat ze denken.
Het hoge bed staat tegen de muur voor het raam.
‘Alles in één ruimte is veel handiger,’ zei Marian. En dat is ook zo.
Joyce brengt de schone lakens en slopen. Ze haalt het bed af en brengt de vuile was, die niet vuil is, naar de wasmand in de badkamer. Elisabeth hoort haar schuiven in de gang.
‘Liesje, het is goed zo,’ ineens hoort ze James weer. Elisabeth voelt een golf van vreugde door haar lichaam gaan. Wat is het nog vol leven, dat vlees, wat stroomt het bloed nog door haar aderen, wat merkwaardig toch, na zoveel jaar en waarom wil haar lichaam niet vanzelf dood?
Joyce komt terug en schudt het kussen voor de derde keer op.
‘Zal ik je in bed helpen?’
‘Nee, het is goed, ik doe het straks zelf. Dat zal nog wel lukken.’
Ze heeft de medicijnen bij elkaar gezet en daarnaast het boek waarin een arts precies vertelt in welke volgorde je alles in moet nemen. Ze is gisteren al begonnen.
‘Weet je zeker dat je de kinderen...’
Elisabeth onderbreekt haar. ‘Nergens staat geschreven dat ik verplicht ben in hun gezelschap dood te gaan. Ze zijn allemaal op reis, ze hebben een goede tijd, ik heb ze vanochtend aan de lijn gehad, over twee weken bellen ze weer. Ik bespaar ze veel trammelant. Het huis uitruimen en verkopen is meer dan genoeg. Mijn familie en vrienden zijn al jaren dood. Laat me maar.’
Het is stil in de kamer.
‘Dan ga ik maar,’ zegt Joyce. Ze ziet bleek onder haar donkere huid.
‘Je hoeft alleen de begrafenisondernemer te bellen, ik heb alles met hem besproken, hij doet de rest. En dank je wel.’
Ze omhelzen elkaar plechtig, hun handen houden elkaar zo lang mogelijk vast. De handen van Elisabeth zijn zacht en mager, Joyce heeft handen met kussentjes op de vingers en een richeltje eelt parallel aan de levenslijn.
Joyce trekt de zware buitendeur dicht en knippert tegen het felle licht. Ze loopt langzaam de straat uit. Ze schommelt een beetje, in haar linkerhand heeft ze haar boodschappentas, haar muts houdt het zonlicht tegen. Elisabeth tast met haar ene hand over de andere, op de plek waar Joyce haar heeft vastgehouden. Ze kan haar niet meer horen.