| |
| |
| |
Huilogen
Arnaut ter Haar
Voordat ze haar autosleutels van het dressoir in het halletje pakt, werpt Anke nog één blik in de spiegel. Huilogen. Nog steeds. Ze had niet verwacht een vrolijk gezicht te zien, maar dat het zó toont valt haar toch wat tegen. Nu maar hopen dat straks niemand zal zien dat ze gehuild heeft. Haar collegae hebben het meestal te druk met hun patiënten of met zichzelf, dus met een beetje geluk zal er niemand naar vragen. Misschien dat één van de secretaresses het wel zal opmerken. Een hardnekkige griep, zal ze desgevraagd zeggen, en nog steeds niet helemaal over.
Ze sluit de deur van haar appartement af en loopt naar haar auto. Met de fiets zal ze waarschijnlijk sneller op haar werk zijn, maar op de fiets voelt ze zich onveilig. In de auto, met de portieren dicht, kan niemand haar wat doen. Wachtend voor het rode stoplicht schakelt ze vast in de eerste versnelling en denkt ze aan Michael. Als het groen wordt blijkt dat ze hem in de derde gezet heeft.
Voordat hij zijn fietssleutels van het sleutelrekje naast de kapstok pakt, werpt Douwe nog één blik in de spiegel. Huilogen. Zal de therapeut kunnen zien dat hij vanochtend nog gehuild heeft? Waarschijnlijk wel, dat is toch ook haar vak? Maar wat zal ze er van denken, dat is misschien nog veel belangrijker. Dat hij een slapjanus is, of juist dat hij er erg aan toe is en dat hij opgenomen moet worden?
Hij heeft geen idee. Vijfendertig jaar lang heeft hij zich zonder therapie weten te redden en nu hij op advies van zijn huisarts dan toch maar hulp gezocht heeft, realiseert hij zich dat hij geen flauw idee heeft wat hem te wachten staat. De twee intake-gesprekken waren helder geweest, gerichte vragen om een diagnose te kunnen stellen. Psychotherapie, had het advies geluid. Mooi, dacht Douwe, maar wat is het?
Buiten op zijn fiets, met de wind in zijn gezicht, gaat hij op weg naar de eerste therapie-afspraak en denkt hij aan Lisa en zijn zoon Joris. Die zit nu ook op de fiets, achterop bij Lisa, op weg naar de peuterspeelzaal.
| |
| |
Voordat zij haar tramkaart van het vestibulekastje pakt, werpt Tineke nog één blik in de spiegel. Huilogen. De zorgvuldig opgebrachte makeup kan deze hooikoortsaanval niet verhullen. Rood en waterig prikken haar ogen door de lichtblauwe oogschaduw en de donkere mascara heen. Niezend en snuitend verlaat ze het huis en loopt naar de tramhalte op de hoek.
Terwijl ze wacht op lijn twee, die haar vlak bij de polikliniek zal afzetten, herinnert ze zich dat haar collega een vrije dag heeft en zij dus alweer de hele dag achter de balie zit. Even aarzelt ze of ze zich niet beter ziek kan melden, maar de gedachte aan de hele dag thuis zitten doet haar toch in de tram stappen. Als ze langs het politiebureau rijdt denkt ze aan Willem-Jan, die over vier maanden vrij komt.
Als Douwe zich om tien voor negen wil melden bij de balie is het loket nog gesloten. Door het raam ziet hij mensen met dossiers in hun handen, koffie drinkend, kletsend en hun post doornemend. Niemand reageert op zijn aanwezigheid. Moet hij wachten of op het raam kloppen? Dan ziet hij een bordje hangen: als u een afspraak heeft kunt u plaats nemen in de wachtkamer.
In de gang botst hij bijna tegen een stevige dame die, omdat zij moet niezen, onverwacht een stap opzij doet. Ze verontschuldigt zich en knikt hem bemoedigend toe. Wat een rare make-up, denkt Douwe. In de wachtkamer zoekt hij een zitplaats met vrije stoelen aan beide kanten. Snel pakt hij de krant uit zijn tas en verschuilt zich er zoveel mogelijk achter.
Tineke zet haar tas onder de balie en opent het loket. Twee telefoons gaan, maar die moeten maar even wachten, het is nog geen negen uur. Terwijl ze gaat zitten hangt een psychiater over haar schouder om zijn agenda te pakken. Dat vindt ze nog het ergste van dit werk. Niet de lastige patiënten, zelfs niet de ernstig gestoorden of agressievelingen, maar de botheid en arrogantie van de meeste therapeuten. Terwijl ze in hun vergaderingen eindeloos zeuren over grenzeloos gedrag van hun patiënten beschouwen ze de baliemedewerkers als openbaar bezit, waar je te pas en te onpas over heen kan hangen of dingen aan kan vragen. Ondertussen moet je vriendelijk blijven lachen naar de rij voor de balie terwijl je ook nog een patiënt in crisis aan de telefoon hebt.
| |
| |
Om negen uur zal het even rustig worden, als iedereen naar zijn spreekkamer vertrekt. Die man waar ze bijna tegenaan liep, is de nieuwe patiënt van Anke. Nu maar hopen dat ze niet weer afbelt, anders kan zij de hele dag de klappen opvangen van ontevreden patiënten. Ze snuit haar neus en ziet dat een deel van haar make-up in de zakdoek achterblijft.
Anke zit op haar kamer met een stapel dossiers en voelt zich moe. Eerst koffie en voor het open raam een paar trekken van een sigaret, dan bekijkt ze vluchtig de dossiers voor die dag. Gadverdamme, het begint al meteen met een nieuwe klant, dat betekent eerst het hele verslag doorlezen.
Gelukkig heeft ze een paar gaatjes vandaag, nu maar hopen dat er nog meer mensen afzeggen.
Ze kan haar aandacht moeilijk richten op het uitgebreide intakeverslag. Ze slaat een pagina over en kijkt naar de conclusie.
Vijfendertigjarige man, depressief na relatiebreuk, zoontje van drie die bij zijn ex verblijft. Spanning in de werksituatie. Als kind getuige geweest van traumatisch ongeluk.
Mogelijk ernstige separatieproblematiek. Geen persoonlijkheidsstoornis.
Relatiebreuk, daar zit ze nu helemaal niet op te wachten. Ze pakt de telefoon en belt het secretariaat.
‘Met Anke, is mijn eerste patiënt er al?’
‘Ja, hij zit al ruim tien minuten in de wachtkamer. Ben je weer beter?’
‘Ja,’ zegt Anke en hangt snel op.
Douwe kijkt op zijn horloge en ziet dat de therapeut meer dan vijf minuten te laat is. De meeste mensen uit de wachtkamer zijn al opgehaald. Moet hij zich misschien alsnog gaan melden bij de balie?
Hij probeert zijn aandacht bij de krant te houden, maar hij neemt niets op. Hij wil eigenlijk wel een plas doen, maar daar is het nu te laat voor, dat had hij meteen bij aankomst kunnen doen. Als ze er over drie minuten nog niet is ga ik naar de balie, denkt hij.
Dan hoort hij zijn naam noemen en ziet een vrouw met een moderne bril. De bril lijkt niet te passen bij het lange golvende haar en de kleding, die ouderwets aandoet. Als hij achter haar aanloopt op weg
| |
| |
naar haar spreekkamer kijkt hij naar haar rok en haar heupen die zo anders zijn dan die van Lisa.
Tineke ordent de post en haalt koffie en ziet tot haar genoegen dat de wachtkamer leeg is. Uit de typekamer klinkt gelach. Vroeger zou ze zich buitengesloten voelen, nu weet ze dat het daadwerkelijk zo is. Het komt een beetje door haar leeftijd, maar vooral door haar eigen houding. Van begin af aan heeft ze afstand bewaard en weinig over haar leven verteld. Over Willem-Jan vertelde ze dat hij in de off-shore industrie werkte en langdurig in het buitenland zat.
Het eerste was waar, het tweede niet. Willem-Jan was schuldig bevonden aan fraude met overheidssubsidies en had meer dan een jaar detentie gekregen. Zelf had hij altijd ontkend dat hij schuldig was, maar dat had hij niet kunnen bewijzen.
Als de telefoon gaat is het voor haar. Ze schrikt als ze de naam van de advocaat van Willem-Jan hoort.
In de spreekkamer staat het raam open, maar je kan ruiken dat er net gerookt is. Douwe neemt plaats in de hem aangewezen stoel en wacht af. De therapeut vraagt hem of de relatiebreuk de enige aanleiding voor zijn depressie is. Is dat soms niet voldoende? Hij kijkt haar verbaasd aan. Ze ziet er niet erg gezond uit, een pafferig gezicht en kleine rode ogen. Zou ze veel drinken?
‘Misschien kunt u iets vertellen over uw situatie voordat uw vrouw bij u wegging,’ zegt ze dan. Douwe vertelt over het samenwonen en de zwangerschap, en de trouwjurk die vanwege de zwangerschap pas op de laatste dag pasklaar kon zijn, en over de geboorte van Joris natuurlijk.
Over Joris kan hij uren vertellen, maar die kans krijgt hij niet.
‘Waarom is uw vrouw bij u weggegaan?’
Douwe zucht en zwijgt. Ze denkt toch zeker niet dat hij over zijn impotentie gaat praten? ‘Ik kreeg een postnatale depressie,’ zegt Douwe met een glimlach. De therapeut lacht niet.
Terwijl de patiënt praat over zijn huwelijk observeert Anke hem. Goed verzorgd, dure schoenen, Italiaanse vrijetijdskleding die nonchalant is maar waarvoor haar maandsalaris niet toereikend zou zijn. Hij heeft eigenlijk ook wel een leuke kop, denkt Anke, waarom vind ik hem niet sympathiek?
| |
| |
‘Ik begreep dat er ook in uw werksituatie problemen zijn. Wat mij niet duidelijk is, dat is of u momenteel nog naar uw werk gaat.’
‘Sinds twee weken zit ik thuis,’ antwoordt de patiënt. ‘Eerlijk gezegd denk ik erover om ander werk te zoeken, maar ik heb geen energie om iets te ondernemen.’
‘Ziet u een parallel in uw werkproblemen en uw relatieproblemen?’
De patiënt kijkt haar wederom wat verbaasd aan. Mooie grijze ogen heeft hij trouwens, jammer van die rode huilranden.
‘Nee,’ antwoordt hij.
Tineke krijgt een opvlieger. Is het van het telefoontje of van de overgang? Ze wordt gered door een tweede en derde lijn die gaan.
‘Kan ik u straks even terugbellen,’ vraagt ze aan de advocaat.
Een huisarts met een spoedverwijzing op lijn twee, en iemand die een herhalingsrecept wil op lijn drie. Het leidt haar voorlopig even af. Als ze het dossier uit de kast haalt, ziet ze dat er een natte afdruk van haar hand op achterblijft. Ze veegt haar handen aan haar rok af en moet onverwacht niezen waardoor haar handen weer nat worden. Wat een rotdag, denkt ze. Voor de balie staan alweer drie mensen te wachten.
‘Wanneer is uw volgende afspraak?’ vraagt ze aan de patiënt die een recept wil.
Douwe raakt in verwarring door de vragen die de therapeut hem stelt. Steeds als hij ergens op door wil gaan vraagt ze naar iets anders. Misschien is dat haar strategie, verwarring zaaien totdat je breekt.
‘Ik denk dat de spanning op mijn werk wel bijgedragen heeft aan hoe ik me nu voel, maar dat staat los van de problemen met Lisa.’ Hij vertelt over de zeer voorspoedige carrière die hij maakte als bedrijfsjurist, totdat zijn directe chef opgepakt werd wegens fraude en hij hem moest vervangen. ‘Maar ik ben geen ingenieur, ik ben jurist, ik heb me helemaal moeten verdiepen in de technische kanten van ons product, en moest daarnaast leiding geven aan een groep mensen die gemiddeld tien jaar ouder zijn dan ik zelf ben. Er is nog steeds geen vervanger gevonden, maar ik red het gewoon niet meer.’
‘Vertelt u eens over het ongeluk,’ zegt de therapeut.
‘Ongeluk?’ Wat nu weer?
| |
| |
Anke moet denken aan Michael die promotie kon maken maar dan wel naar het hoofdkantoor in New York moest. Ze had zich voorgesteld hoe ze samen door Central Park zouden wandelen, of hoe zij vanuit hun appartement over Fifth Avenue zou uitkijken. Michael had de baan geaccepteerd en meteen van de gelegenheid gebruik gemaakt om haar te dumpen.
Over een voorspoedige carrière wil Anke nu niets horen, en over een weggelopen partner evenmin. Zo in het eerste gesprek kan ze het zich nog wel permitteren om een aantal verschillende onderwerpen in kaart te brengen. Deze man blijkt een dijk van een afweer te hebben. Ze voelt een zeurderige hoofdpijn opkomen. Meestal een teken van ingehouden agressie die de patiënt projecteert, maar nu weet ze het niet zo zeker. Hoe kom ik de dag door, denkt ze.
‘Ja,’ zegt ze, ‘het ongeluk uit uw kindertijd.’
Douwe begrijpt niet waar de therapeut naar toe wil. Hij voelt een lichte irritatie, maar hij is te beleefd om er wat van te zeggen. Het ongeluk, vooruit dan maar.
‘Toen ik vijf was zijn we met de auto in de mist in een kettingbotsing terechtgekomen. Mijn vader reed, mijn moeder, die vijf maanden zwanger was, zat met mij op de achterbank. Naast mijn vader zat mijn grootmoeder. Door de kracht van het achterop komende verkeer schoof onze auto half onder de vrachtauto voor ons. Mijn grootmoeder werd ingeblikt, mijn vader en ik hadden niets. Mijn moeder kreeg een miskraam, overal zat bloed en glibberigheid, we konden er niet uit. De brandweer heeft ons eruit gezaagd.’
Douwe heeft het verhaal al zo vaak verteld dat het inmiddels lijkt alsof het iemand anders betreft. Bovendien, zo denkt hij, wat heeft het ongeluk met Lisa te maken?
Glibberigheid, ingeblikt, denkt Anke, wat een merkwaardige woordkeus. En hoe krijgt hij het zo emotieloos uit zijn strot? Gedepersonaliseerd natuurlijk. Ze wordt er zelf een beetje wee van, vooral als ze denkt aan die miskraam op de achterbank. Nu ze zelf de veertig gepasseerd is en Michael vertrokken is kan ze het moederschap wel vergeten.
‘Dat is nogal wat,’ zegt ze, ‘wat is u het meest bijgebleven van het ongeluk?’
| |
| |
‘Dat mijn ouders ongedeerd waren.’
Ongedeerd, nu maakt hij het wel heel bont. Moeder met een miskraam, een dode grootmoeder en een dode vrucht, en hij heeft het over ongedeerde ouders. Ze vraagt zich af of ze deze man wel kan helpen. De matching deugt niet, stelt ze zichzelf gerust. Misschien moet hij in een groep, in mijn eentje breek ik nooit door deze afweer en agressieremming heen.
‘Ik zie dat we nog tien minuten hebben. Zijn er nog andere dingen die u wilt bespreken?’
Tineke wacht tot de rust aan de balie is teruggekeerd en gaat dan haar polsen onder de koude kraan afspoelen. Ze neemt een bekertje water mee terug naar de balie, en schakelt lijn twee en drie uit. Vervolgens toetst ze het nummer van de advocaat in.
Ze heeft voor zichzelf redenen bedacht waarom hij haar, vier maanden voordat Willem-Jan vrijkomt, zou bellen, maar eigenlijk komt ze daar niet goed uit. Een voorgevoel zegt haar dat het alleen slecht nieuws kan zijn, een fout of een vergissing, in ieder geval iets waardoor hij nog langer moet zitten.
‘Heeft u een momentje?’ vraagt de telefoniste van het advocatenkantoor. Voor ze kan antwoorden wordt ze in de wacht gezet en gedwongen te luisteren naar Für Elise.
Eindelijk, denkt Douwe, nu gaat het de goede kant op. ‘Ja,’ zegt hij, ‘ik begrijp nog steeds niet waarom Lisa bij mij weggegaan is. Daarvoor kom ik eigenlijk hier. We zijn bijna elf jaar samen geweest, de eerste acht jaar waren fantastisch, en toen Joris geboren werd dachten we dat niets ons geluk verder in de weg zou kunnen staan. Toch zijn we naar mijn idee vanaf dat moment haast ongemerkt uit elkaar gedreven.’
Douwe pauzeert even en denkt aan de bevalling. Onwillekeurig huivert hij.
‘Soms denk ik dat we teveel gericht geweest zijn op Joris, en elkaar daarbij als het ware vergeten zijn.’
De therapeut kijkt op de klok, aarzelt even en vraagt dan wat er na de geboorte van Joris voor hem veranderd is.
‘Sindsdien vrijen we niet meer,’ zegt hij zacht.
| |
| |
Bingo! denkt Anke. De verplaatsing van het traumatische ongeluk met de miskraam van zijn moeder naar de bevalling van zijn zoon drie jaar geleden is overduidelijk. Voor nu laat ze het maar liggen, daar is geen tijd meer voor.
‘Was dat omdat Lisa dat niet wilde, of omdat u zelf niet meer wilde vrijen?’ vraagt ze zo neutraal mogelijk. Hij heeft haar laten zitten, denkt ze. Wat een zak. Een onbewuste herbeleving van de miskraam die ertoe leidde dat bij iedere aanblik van haar genitaal de lust vergaan was. En die arme Lisa zou het niet begrijpen, en zich afvragen waarom hij niet meer naar haar verlangt en haar niet aanraakt. Langzaam zou ze opdrogen, alleen in haar bed. Anke voelt een sterke verbondenheid met Lisa en voelt de tranen in haar ogen prikken. Tranen van woede.
Wat een koude kikker, denkt Douwe. Hij voelt er niets voor om antwoord te geven op deze vraag. Waarom kijkt ze zo afkeurend naar hem, waarom geeft iedereen hem de laatste tijd het gevoel dat hij alles fout doet? Iedereen behalve Joris natuurlijk.
Lieve kleine Joris, zijn mannetje, zijn bloed. Douwe probeert zich voor te stellen hoe Joris nu helemaal alleen in een hoekje van de peuterspeelzaal op een stoeltje zit, wachtend tot zijn vader komt. Maar die komt niet, pas over twee weken kan hij hem weer halen, en misschien weet Joris dan al niet meer wie hij is.
‘Ik mis hem zo enorm,’ zegt hij nu, en de tranen stromen over zijn wangen.
‘Het is tijd,’ zegt de therapeut opeens, ‘maakt u een nieuwe afspraak bij de balie?’
Tineke vraagt de advocaat of hij het wil herhalen, het dringt niet tot haar door.
‘Er zijn nieuwe feiten boven tafel gekomen, die de onschuld van Willem-Jan bewijzen. Iemand van het ministerie heeft een heel vuil spelletje gespeeld. Hij komt vanmiddag vrij. Hij kan een dikke schadeclaim bij Justitie gaan eisen, deze zaak krijgt nog een vette staart, let maar op.’
Goddank, die patiënt is weg. Anke is bekaf, uitgeput, en het is pas kwart voor tien 's ochtends. Ik ben ongeschikt voor dit vak, denkt ze, en ongeschikt voor het leven. Ongeschikt voor Michael in ieder geval.
| |
| |
Ze pakt de telefoon en belt naar het secretariaat.
‘Tineke, met Anke. Het gaat niet, ik voel de griep weer opkomen, ik moet naar bed. Bel jij mijn patiënten af?’ Snel hangt ze op voordat Tineke kan protesteren. Ze trekt haar jas aan en verlaat huilend via de achteruitgang de polikliniek.
Douwe loopt huilend langs de balie, maar hij piekert er niet over een nieuwe afspraak te maken. Zou dit nou echt therapie zijn, of kwam het alleen door dat gekke mens? Hij gaat op de wc zijn gezicht wassen, maar het helpt niet. Oh Joris, nog twaalf dagen, hoe komen we ze door? De tranen blijven stromen als hij weer op zijn fiets zit.
Tineke legt de hoorn neer. Ze heeft niet gehoord wat Anke zei. Het kan haar ook niets meer schelen. Willem-Jan komt vrij vanmiddag. Ze pakt haar jas en haar tas en wandelt de polikliniek uit. Tranen van geluk biggelen over haar wangen.
|
|