‘Meen je dat echt, ik dacht dat juist de positie van Terbrekeloo onder vuur lag?’
‘Ja, dat dacht ik ook, maar terwijl ik hier naar toe liep bedacht ik dat hij waarschijnlijk probeert om door mij te ontslaan zijn eigen problemen op te lossen.’
‘Nou, dat zou me dan wel heel erg spijten,’ zei Mathilde met een warmte die hem op dat moment goed van pas kwam.
Toen Willem die avond eindelijk naar huis kon, liep hij in de vrijwel verlaten parkeergarage Duinzigt tegen het lijf.
‘Karel, wat heb ik nu aan mijn fiets hangen,’ zei Willem, ‘alsof ik zonder jouw geroddel al niet genoeg problemen met Terbrekeloo heb.’
‘Oh, je hebt hem al gesproken? Je weet toch dat Terbrekeloo me uitknijpt als een citroen!’
‘Daar is hij bij mij niet aan toegekomen. Ik ben inmiddels aangemerkt als een rotte sinaasappel.’
Inderdaad overlegde Terbrekeloo elke dag langdurig met Duinzigt. De publiciteit over de reorganisatie moest verbeteren, ook met het oog op de vakbeweging.
Toen hij de auto voor zijn huis parkeerde was alles donker. Vreemd, Fleur had geen afspraak, en als ze langer in de stad bleef belde ze hem altijd even of liet een berichtje achter bij Mathilde.
In de hal maakte de kapstok een onwelkome lege indruk, en in de keuken stonden nog hun ontbijtspullen. In de eetkamer vond hij, geleund tegen een lege bloemenvaas, een briefje.
‘Beste Willem, ik heb vandaag erg veel moeten nadenken. Het is niet echt leuk om een vriend te hebben die door zijn medewerkers wordt “uitgekotst”. Omdat ik al een tijdje twijfel of wij wel voor elkaar bestemd zijn, was ik erg benieuwd naar de mening van mijn vriendinnen over jou, Nou, dat viel lang niet mee. Misschien is het beter als we er maar mee stoppen (en als ik daarop terugkom bel ik je wel weer, maar dat verwacht ik niet). Fleur.’
Met een pizza uit de magnetron zat Willem in een donkere kamer achter zijn pc toen de telefoon ging. Zeker niet Fleur, wist Willem, die zat nu met een vriendin en een glaasje wijn in haar kleine appartement in de binnenstad. Het was Karel.