| |
| |
| |
Amsterdam
Pier Vittorio Tondelli (Vertaling Jan van der Haar)
De treinen die aankomen op het Centraal Station van Amsterdam, het grote schouwtoneel waaromheen als een amfitheater het centrum van de stad ligt met zijn vier voornaamste grachten - de Prinsengracht, de Keizersgracht, de Herengracht en het Singel - verbazen nog steeds vanwege hun knallende kleuren geel en blauw. Zo ook lijken de snelle en superstille trams die door de straten van het centrum glijden niet alleen in oranje en geel en felle kleuren geschilderd, maar regelrecht ontworpen met de lettering van de laatste tentoonstelling van het Stedelijk Museum (en als het gaat om Malevitsj zullen het cyrillische letters zijn) of bedrukt als plattegrond met straten, snelwegen, havens; of dan weer gedecoreerd als een heus kunstwerk, de lijnen en vierkanten van een Mondriaan, de bloemenweelde van een nette, allerminst woeste graffiteur.
De kleuren van de Amsterdamse treinen doen niet denken aan de treinstellen van de metro van Manhattan die door fanatieke anonieme kids uit de Bronx zijn versierd met spuitbussen, en nog minder aan de kleuren van de treinen en de bussen van onze steden, maar geven de pas gearriveerde bezoeker de aanblik van kleur en fleur - misschien niet van sierlijkheid, wel van moderniteit - van een stad die beroemd is om haar tolerantie en de beschaving van haar inwoners, de Europese hoofdstad van een jongerentoerisme dat hier decennialang naartoe kwam, de droom najagend van een aards paradijs waarin muziek, rock, softdrugs, seksuele contacten, woningen, werkloosheidsuitkeringen, sociale voorzieningen, voor iedereen voorhanden waren: een stad waar de kracht van fantasie en verbeelding werkelijkheid kon worden, de realiteit van alledag.
Net als Van Goghs vlammende kleuren, magisch aangebracht op de muren, de treinen, de bussen van een stad die zich opmaakt om de grote schilder te herdenken met een kolossale tentoonstelling, verdeeld over het gelijknamige, lichte museum en het Kröller-Müller in het groen van het park van Otterlo, zo'n honderd kilometer hiervandaan.
Wat onmiddellijk opvalt aan Amsterdam is dat het in de loop van de decennia bij voortduring de jongerenstad bij uitstek is gebleven.
| |
| |
Beeldschone jongeren dragen je bagage, serveren je een biertje, thee of lunch, adviseren je bij het winkelen, om het even in het Engels, Duits of Frans. Beroepen die in elk ander land doorgaans worden uitgeoefend door rijpere, ervarener heren zijn hier helemaal het domein van de jongeren. Je vraagt je af waar in deze stad de vijftig- en zestigplussers zijn gebleven, misschien op het platteland om tulpen te kweken, te gaan vissen of te tuinieren, te reizen. Je gaat een café binnen en treft drie hartstikke aardige vrouwen in spijkerbroek en T-shirt, die je thee en macrobiotische lekkernijen aanbieden: een moeder, een dochter, een net puberende kleindochter. En het lijken drie zussen. Met lang blond haar, smalle heupen, dezelfde lach.
En als op een avond aan de uiteraard high tech-tafeltjes van een hip restaurant, de Theeboom, de wachttijden tussen de ene en de andere gang door op zijn minst traineren - en je haast terugverlangt naar die ouwe obers van de Toscaanse of Romeinse trattoria's, met hun wervelende, bruuske bewegingen, met die slepende tred die duidt op een heel leven in de bediening - zie je toevallig een beeldschoon meisje, tenger en fel, binnenkomen, aan de bar gaan zitten, zoenen uitwisselen met de ober en hem vragen of hij meegaat naar een feest; je pikt het mee om de schoonheid van die jongeren te kunnen observeren, hun manier van doen, van elkaar begroeten, uiteengaan, hun ongedwongenheid; ze verdienen het dat de eendenborst beneden in de keuken afkoelt op het bord.
Als je 's morgens vroeg op pad gaat en door een grote straat loopt achter de musea, dan bevind je je bijna ongemerkt in de stroom van het spitsuur: jongeren bereiken hun werkplek, kinderen worden naar school gebracht, studenten gaan naar de umversiteit. De kleurige trams rijden voorbij vol mensen die uit het raampje zitten te kijken of de krant lezen. Spitsuur. En toch is alles stil, als weggeglipt. Want zowel de jongeren als de vrouwen of kinderen, allemaal fietsen ze snel voort op het zadel van hun rijwiel.
Een geordende stroom mensen die snel en geruisloos door de straten van de stad trekt, ongeacht de kou, de regen, de zon of de zomerhitte. De fietsen van Amsterdam. In alle soorten en maten, voorzien van mandjes, tassen, rugzakken. Licht en sierlijk voor de lange tochten naar Zuid. Stevig, paars, roze, lichtblauw, geel, oranje van kleur. Nooit klein. Ook de kinderen rijden op reusachtige exemplaren, niet zittend in het zadel, maar staande op de pedalen. Gewend als ik ben om in ste- | |
| |
den rond te reizen met mijn oren wijd open om het geluid van een auto of het knetteren van een knalpijp op te vangen, voel ik me helemaal op het verkeerde been gezet. En dit niet alleen vanwege de stilte rond de straten van het centrum, de fietspaden, de voetgangerszones, de stroken voor het openbaar vervoer - een stilte die je langzaam, dag na dag ervaart, waaraan je gewend raakt en die je mede het geestelijk klimaat van de stad meegeeft - dit omdat je, als je de straat oversteekt zonder om te kijken, want je weet toch wel dat je alleen bent, voortdurend het risico loopt om aangereden te worden door een fietser. De stilte van Amsterdam, zijn grachten, de straten met het glooiende perspectief, als een duin, vanwege de bruggen, is iets dat vertrouwen geeft en je langzaam het gevoel bezorgt steeds meer samen te vallen met de dingen en de mensen hier. Want ook de voorwerpen in zo'n omgeving hebben een speciale betekenis. Bijna symbolisch.
Het geklingel van een bel op straat stopt de stroom voetgangers en fietsers. Twee slagbomen als van een spoorwegovergang dalen neer om de route te onderbreken. In een cabine op een verhoging zorgen twee mannen voor het opengaan van de brug. De straat gaat omhoog en splitst zich halverwege. In luttele seconden ontstaat er een doorgang. De grote aak die aan komt varen glijdt onder de brug door, waarvan de twee weghelften nu verticaal staan, als twee muren die de weg onderbreken: het heeft iets van: Presenteer geweer.
Een Japanse televisieploeg rent langs de kant van de brug om de doorvaart van de met zand en cement beladen aak te filmen. De passagiers van de tot staan gebrachte tram blijven de krant lezen. De fietsers kijken voor zich uit. Niemand die aandacht schenkt aan het geschreeuw van de regisseur en de geluidstechnicus, aan hun luidruchtige geren en geklos. Dan zakt de rijweg weer, met belgerinkel waarschuwt de tram dat de tocht wordt hervat, de fietsers springen weer op het zadel.
‘Elk land schrijft zijn geschiedenis,’ noteert Erik Hazelhoff, de held van de Tweede Wereldoorlog, in een hoofdstuk van zijn memoires, Soldaat van Oranje, die Paul Verhoeven succesvol heeft verfilmd met een piepjonge Rutger Hauer in de hoofdrol. En zo gaat het verder: ‘Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was Nederland een rijk, weldoorvoed land en kon het staat maken op de hoogste levenstandaard van Europa. Het leed aan een superioriteitscomplex waarmee het af moest rekenen. Wij waren er allemaal heimelijk van overtuigd, al wa- | |
| |
ren we doorgaans te welopgevoed om het buitenlanders recht in het gezicht te zeggen, dat Nederland in elk opzicht superieur was aan ieder ander land.’ Deze droom moest toen in rook opgaan door de nazibezetting. En al waren ze veel koloniën in Noord- en Zuid-Amerika kwijtgeraakt, toch hadden de Nederlanders tot op dat moment altijd nog een van de benijdenswaardigste schatten: Oost-Indië, een weelde aan koloniale rijkdommen die alleen te vergelijken was met het Britse Rijk. Als je nu door de stad loopt, bespeur je nog de invloed van een exotisme dat niet alleen zijn weerslag vindt in de kostbare verzamelingen van oosterse kunst van het Rijksmuseum, maar ook in de tafels van de meest traditionele restaurants - zoals die van het luxueuze, negentiende-eeuwse Amstel Hotel - die mals geslagen vlees, gemarineerd in de duurste soorten rum, decoreren met exotische, veelkleurige vruchten.
Dus wat ons Italianen de wonderlijke uitkomst van een Hollandse nouvelle cuisine lijkt, is voor Nederlanders een vaste traditie. Zo ook zie je in de woningen rond het Vondelpark of op de vensterbanken van de grachtenhuizen Indisch of Chinees porselein en ceramiek. En altijd papyrussen, yuccastammetjes, exotische bloemen, oosterse planten en kleine kokospalmen op de bloemenmarkten van het Rembrandtsplein of het Frederiksplein.
De reclameborden, de café-interieurs, de winkeletalages stellen in de bekende felle kleuren palmen, stranden, zon, verlaten eilanden en koraalriffen voor. Niet zelden zit je ineens aan de thee in een gelagkamer waarvan zich op de achterwand een tropisch panorama ontvouwt. Dat is natuurlijk een trompe-l'oeil. Maar de Caraïbische wereld is overal. En zo ook het Oosten.
Op een ochtend middenop het Leidseplein, het grote plein dat bij zonsondergang verlicht wordt met lichtjes en lampjes als voor een kerstfeest, liepen de Hare Krishna's voorbij. In hun perzikkleurige, bleekroze en vaal oranje outfits - kleuren die je nu alleen op de concerten van Prince meemaakt - doken ze al spelend op hun cimbalen en trommelend op hun tamboerijnen tussen de fietsen en de trams. Ze zongen de heilige namen van de Heer en dansten op het plein. Om hen heen keek een meute jongeren in strakke, verschoten spijkerbroe ken hen nieuwsgierig en met een zekere zelfgenoegzaamheid aan. De kleine dealers - Afrikanen, Jamaicanen - bleven over het plein rondlopen en voor hen minder heilige namen sissen, pendelend tussen het
| |
| |
ene en het andere groepje jongeren. De kunstenmakers, de popzangers, de goochelaars hebben even hun voorstelling gestaakt. De punks die op de grond zaten keken niet op. Sommige freaks met lang haar en kettinkjes moesten lachen. Een paar minuten lang keken de symbolen van heel de jongerenpopulatie van de laatste twintig jaar - de bloemenkinderen, de skinheads, de gothics, de hippies, de creatievelingen, de rockers - naar de oranje stoet. En uw reporter signaleerde alleen de volharding in het gedrag van de genoemde jeugdgroepen, dat misschien alleen in Amsterdam nog zo gevarieerd waar te nemen valt, alsof je in een volière of midden in een galactisch bestiarium zit.
Wat dan te zeggen van de winkels aan de beroemde walletjes tussen de Nieuwmarkt en de Dam? De etalage hangt vol T-shirts met afbeeldingen van popsterren, van Jimi Hendrix en Jim Morrison tot Europe en AC/DC. Op de plank van de etalage een laag stickers, spelden, gadgets, badges als confetti door elkaar. Honderden en honderden, de ene weer anders dan de andere. In het midden allemaal snuisterijen, fantastische rotzooi en de accessoires voor rokers: een kostbaar assortiment van vloeitjes om shag en joints te rollen; een keur aan inhaleermstrumenten, van het kleinste tot het grootste; narghilès, calumetten in traditionele vorm. Bovendien ongelofelijke waterpijpen, nooit eerder vertoond, in de vorm van olielampen of distilleerkolven met een tuitje die, naar verluidt, zouden dienen om crack te snuiven. Handboeken voor de hennepteelt, zaden overal vandaan - Colombia, Nigeria, Marokko, Nepal, Afghanistan, Nederland - attributen voor de tuin, videobanden en audiovisuele hulpmiddelen ter ondersteuning. De Franse, Italiaanse, Duitse jongeren blijven in aanbidding voor deze etalages staan, verbluft door de verscheidenheid en het nagenoeg onuitputtelijke aanbod.
En zo is daar aan dezelfde gracht een winkel van uitsluitend voorbehoedmiddelen. In alle kleuren, maten, vormen, materialen. Maar dat niet alleen. Ook gadgets, hemdjes, ondergoed, slips, bh's, truien, stoeipakjes, sweaters met daarop een stripuitvoering van het onmisbare accessoire van de playboy van de laatste jaren.
's Avonds floepen aan deze grachten rode lampjes aan. Theatertjes, seksshops, peepshows, naaktbars, topless cafés bieden vooral voor de toeristen een vercommercialisering van seks die zijn weerga niet kent in Europa. Er is geen smoezeligheid zoals in de zogeheten wijken van de zonde in Londen, Parijs of Hamburg. Alles is verlicht, en dan niet
| |
| |
eens discreet, maar met die typisch Nederlandse eenvoud en orde. Na de lichten van een theater waarin elk uur paren voor het voetlicht treden in standjes van de Kamasutra volgen meer schemerrijke gebieden. De stijl van de gebouwen is bekend, appartementen die zich verticaal ontwikkelen met supersteile trappen, waarin alles door het raam naar binnen gaat: de meubels, de inrichting, de kasten.
Als er voor een raam een rood lampje brandt, betekent dat dat de bewoonster vrij is. Als je dichterbij komt, kun je een kamertje zien en het meisje halfgekleed televisie zien kijken, ze bladert verstrooid een vrouwenblad door, of ze föhnt haar krulspelden. Je vraagt je af of dit het moment is om je haar te laten watergolven. Als je daarna een andere bekijkt, die op een bord schrijft, of een andere die de was doet, dan begrijp je dat het om georganiseerde tableaux vivants gaat van een erotische mannenfantasie. Omdat elke vrouw als het ware gespecialiseerd is in een rol. Als de klant liever een huisvrouw heeft, dan komt hij aan zijn trekken. Maar misschien wil hij een lerares, of hup in een vreemde vrouwenwereld zijn, een schoonheidssalon of lingeriewinkel. Misschien heeft hij liever het Europese type, of het Noord-Afrikaanse of Jamaicaanse of Mediterrane. En in de etalage zijn de ‘poppen’ van elk ras en elke herkomst. Of misschien koestert hij speciale wensen. Daar is een vrouw, niet meer de jongste, die voor een wand zit met zwepen, zweepjes, veters, ketens, boeien. Ze draagt zwartleren, glimmende laarzen tot boven de knie, als een vrouwehjke piraat. Ze heeft een leren korset aan waaraan metalen kettinkjes hangen. Ze rookt een sigaret en kijkt door het raam.
Deze ‘poppenhuizen’ lijken niet alleen een erotische curiositeit van het verdraagzame klimaat van een stad die, enig in zijn soort, zelfs een monument heeft op het water van de Keizersgracht, gewijd aan de slachtoffers van elke seksuele discriminatie, lesbiennes en homoseksuelen, maar meer in het algemeen een Hollands kenmerk om ruimtes in te richten als miniaturen, om ze vullen met kleine voorwerpen, om de realiteit te classificeren via Wunderkammern. Je hoeft maar naar het gedrang te kijken rond de ‘poppenhuizen’ in het Rijksmuseum, waar een kast van een paar meter in miniatuur alle vertrekken en meubels weergeeft van een huis met opgedofte, kostbare Barbies uit de achttiende eeuw.
Ook het huis waar Anne Frank met haar familie ondergedoken zat, voor ze ontdekt werd door de nazi's - de misschien wel beklemmendste en ontroerendste plek van Amsterdam, de bestemming van een on- | |
| |
onderbroken stroom bezoekers - is met akelige nauwkeurigheid van hyperrealistische details gereconstrueerd: de tafel, de pot van de kleine wc, de keuken, de boekenkast die de toegang vormde naar de vertrekken van de onderduikers.
Maar achter al die bekende, toeristische hotspots, de keurige drijvende huizen in de grachten, de straten met de kleine modezaakjes van de wijk rond de Tuindwarsstraat en de Egelantiersstraat, de prullen en de chique tweedehands spullen van de vlooienmarkt aan de Noordermarkt, de galeries voor hedendaagse kunst en design aan de Prinsengracht, de antiekwinkeltjes aan het Singel, waar een curieuze zaak opvalt die uitsluitend tandenborstels verkoopt (ook hier in elke vorm, kleur, soort, voor oud en jong); achter de grote en hypermoderne cafés waar de jeunesse dorée van de stad elkaar treft; achter de homostraat bij uitstek, de Reguliersdwarsstraat, met zijn discotheek Exit en de Aprilbar, de tenten waar de meest trendy mensen van Amsterdam afspreken, aarzelend in hun smaak tussen de Parijse modehuizen en de Londense coiffeurs; ook achter een zekere verdoemde en perverse ader die onderaards door deze stad stroomt, die je pas op bepaalde momenten bespeurt, of als je de romans leest van de grootste Nederlandse katholieke naoorlogse schrijver, Gerard Reve, die het katholicisme vermengt met de meest profane smeerpijperij; achter de bateaux mouches die door de grachten varen met voornamelijk bejaarde passagiers (daar heb je ze dan eindelijk!) en de aanlegplaatsen voor de waterfietsen, die hier canal bikes worden genoemd; achter dit alles schuilt een stille, teruggetrokken plek waar de verandering van de laatste jaren merkwaardig genoeg meer dan elders is te bespeuren. En die prachtige, stille, hier en daar weelderige plek met geiten, eenden, buffels, dieren van allerlei pluimage, is het Vondelpark.
Pas een jaar of tien geleden verzamelden zich hier de jongeren van heel Europa om de grote rockevenementen bij te wonen: ze sliepen in slaapzakken, speelden in een kring op de gitaar, rolden joints en Samson-shagjes, lazen de gestencilde blaadjes van de anti- en de undergroundcultuur, bladerden Tolkien en Castaneda door, zagen zich al op een mythische reis naar Katmandu. Tegenwoordig oogt het Vondelpark verlaten. Zelfs op een zonnige dag kun je alleen groepjes kinderen tegenkomen die met hun meester basketbal spelen, vrouwen op de fiets, een paar zonnebadende toeristen. Niet meer die jongeren. De bomen lijken eenzamer. Op een open ruimte voetbalt een groep Turkse obers.
| |
| |
Niemand loopt je achterna om een plaat of een piratenopname van het concert van King Crimson of Pink Floyd te verkopen. De generaties veranderen. Ook in een stad als Amsterdam, de jongerenstad bij uitstek, zijn andere jongeren aangekomen. Ze staan in de rij voor het Van Goghmuseum, lunchen in de filialen van Wimpy's Bar, logeren in de guest houses en de hotelletjes aan de grachten. Ze willen zich niet bedwelmen met marihuana, niet reizen met ‘sterretjes’ of lsd. Ze zijn anders. Het Vondelpark is rustiger. Maar het kan ook eenzamer aandoen.
|
|