| |
| |
| |
Vijftien korte verhalen
Joubert Pignon
Pannenkoeken
Ik mag bij Mitchel en Lesley pannenkoeken eten. Morgen moeten we gewoon naar school. Mitchel en Lesley hebben nog twee broertjes. Ze zijn alle vier allergisch voor stof en huismijt. Ze hoesten wat af bij hen thuis.
Mitchel moet aan de bril, zijn ogen verslechteren. Hij krijgt een oude bril van zijn moeder op. Een roze, die steeds van zijn neus zakt. De familie van Mitchel en Lesley heeft voor niets geld. Behalve voor pannenkoeken en stroop.
Ik doe stroop op mijn pannenkoek. Ik maak een lachend gezichtje van stroop. In de glimlach van stroop zit een mier.
Ik til de stroopfles omhoog. In de stroop zitten wel duizend mieren.
De moeder van Mitchel en Lesley zegt dat we de stroop gewoon uit moeten schenken. We doen het. Met een vork vist ze de meeste mieren er uit.
Ik rol de pannenkoek op en eet de pannenkoek zo snel mogelijk op.
In mijn mond voel ik de mieren bewegen.
De vader van Mitchel en Lesley zit in kleermakerszit voor de televisie. Hij heeft twee videorecorders. Met de ene zet hij gehuurde videofilms over op lege videobanden in de andere.
Terwijl we op onze pannenkoeken kauwen, vertelt de moeder van Mitchel en Lesley ons dat ze maar niet loskomt van haar ouders. Tijdens het praten hangt er een doorzichtige druppel op haar kin. We knikken en nemen nog een hap pannenkoek. Haar mond beweegt en de druppel glinstert in het licht van de televisie. Het lijkt wel een diamant.
| |
Jongens van vijftien
Ik ben vijftien jaar, ik kijk uit mijn slaapkamerraam naar het huis van mijn overbuurjongen. Ik zie de beste vriend van mijn overbuurjongen. De beste vriend heet Bob. Over een paar uur zal Bob dood zijn. Ik heb
| |
| |
een hekel aan Bob. Ik bekijk Bob vanuit mijn slaapkamerraam. Ik houd me goed verborgen. Bob ziet me niet. Ik zie hoe Bob aanbelt bij mijn overbuurjongen en zich om de hoek verstopt. Als de moeder van mijn overbuurjongen de deur opendoet, laat Bob haar, boe!, schrikken.
Ik ben jarig vandaag. Mijn verjaardagen mislukken altijd. Ik nodig meestal dertig mensen uit. Meestal komen er tien op bezoek. De helft van de helft belt af. De tien die op bezoek komen, moeten vaak weer vroeg weg. De weken na mijn verjaardag leef ik op chips en cola.
Mijn overbuurjongen zou ook langskomen, maar ik heb hem niet gezien.
De volgende dag hoor ik van de moeder van mijn overbuurjongen dat Bob zelfmoord heeft gepleegd. Hij werd gepest in de klas. Een paar jongens hadden gezegd, als we je morgen weer zien, maken we je af. Nadat Bob bij mijn overbuurjongen langs was geweest, is hij naar huis gegaan. Aan de trap naar zolder heeft hij zich opgehangen. Bij de Zeeverkenners had Bob geleerd knopen te leggen.
De moeder van Bob kwam thuis van het boodschappen doen en vond Bob bungelend in het trapgat.
We zijn met vier vrienden op de begrafenis van Bob. We kenden hem via mijn overbuurjongen. We hebben geleende pakken aan. Het is lekker weer. Als we naar de ruimte willen gaan waar Bob ligt opgebaard, gaat een vrouw voor ons staan. Ze zegt dat we weg moeten gaan. De vader van Bob kan nu even geen jongens van vijftien zien, zegt ze.
Het is beter dat jullie gaan.
Bij een ijssalon verderop halen we een ijsje. Het goedkoopste horentje, met twee bollen. We houden onze vier ijsjes tegen elkaar aan en zeggen, op Bob.
Als we de ijsjes weer van elkaar willen halen, blijven ze aan elkaar plakken.
| |
Neger
In groep 6 kwam er een neger bij ons in de klas. Het was een echte, onvervalste neger. Niet geadopteerd uit een bergdorp door onvruchtbare blanken, maar één met negerbroertjes en negerzusjes en negerouders. Alles op natuurlijke basis. Ze waren bij ons in het nieuwbouw- | |
| |
dorp komen wonen. De neger heette Brian en hij was even oud als wij.
Op vrijdag had meester Peter ons al voorbereid. Hij had gezegd, maandag komt er een nieuwe jongen in de klas, het is een neger.
En inderdaad, die maandag zat er een neger bij ons in de klas. Hij droeg een sportieve, witte trui.
We mochten zijn haar aanraken. Net een schaapje. We mochten ook in zijn lippen knijpen.
Vanaf de peuterschool hadden er altijd Turken en Marokkanen bij ons in de klas gezeten, daar keken we niet van op. Maar een neger, dat was toch andere koek.
Op het schoolplein vertelde Brian dat hij gisteravond, toen hij niet kon slapen, de slaapkamer van zijn ouders binnenliep. Zijn vader zat op de rand van het bed, zijn moeder zat op haar knieën op de grond. Moeder had het geslacht van Brians vader in haar mond. Ze keken even op, maar lieten zich niet afleiden. Brian sloot de deur en ging maar weer naar bed, vertelde hij. De volgende ochtend zat hij bij ons in de klas. Er ging een wereld voor ons open.
| |
Mannetje
Als bij ons in de dierenwinkel een dier onverkoopbaar blijkt, bellen we het mannetje. Een dier krijgt een periode om zich te bewijzen. Blijkt er voor het dier geen markt, geen koper, dan moet het dier weg uit de dierenwinkel. Dan haalt mijn baas een nieuw dier bij de groothandel. De periode waarin het dier zich moet bewijzen ligt niet vast, mijn baas beslist op basis van gevoel.
Als er geen koper voor een dier gekomen is, bellen we het mannetje. Het eerste dat het mannetje vraagt als we hem bellen is, is het een konijn?
Aan een konijn heeft het mannetje het meest, hij kan de verschillende onderdelen weer bij andere mannetjes kwijt. Het vlees gaat naar de poelier, de vacht gaat naar de jassenmaker. Bont is populair, zeker van een dier dat genoeg te eten heeft gehad. Zoals bij ons in de dierenwinkel. Dan is de gezondheid van het dier op orde. Dan heeft het dier een goede stoelgang. Een goede stoelgang zie je af aan de glans van de vacht.
| |
| |
| |
Katwijk
Ik ben met mijn vriendin in Katwijk aan Zee. We zijn op de fiets gekomen, door de duinen. Halverwege ging mijn voorband lek. Met een lege voorband fietste ik door de duinen.
We zijn nog geen vijf minuten in Katwijk en we hebben al vier kerken gezien. Alle kerken zien er weer anders uit.
We zijn op bezoek bij familie van mijn vriendin. Haar tante en nicht hebben net een huis in Katwijk gekocht en zijn in dat huis gaan wonen. We komen het huis bekijken. We krijgen toegang tot alle kamers. Een jonge, nieuwe kat volgt ons op de voet.
De tante vertelt dat de koop van het huis niet eenvoudig ging. Het hoofd van het gezin waar ze het huis van kochten, de vader, zit momenteel in de gevangenis. Hij had incest gepleegd met zijn vier dochters. Op zaterdag pleegde hij incest, op zondag stopte hij euro's in het kerkmandje. Een koopakte tekenen via gevangenisbezoek verliep stroef.
Op zolder staat de bedstee waarin vader niet van zijn dochters afbleef. De bedstee is met grijze verf beschilderd.
Nu wordt de bedstee gebruikt als logeerruimte voor logés. Het ziet er uit als een gezellige bedstee. Mijn vriendin en ik bieden ons gelijk aan als potentiële kattenoppas tijdens vakanties. Strand en zee zijn om de hoek.
| |
Densen
Ik zit in de trein naar Tilburg. Ik ben van plan een boek te schrijven over mijn vriend René van D. Het is de bedoeling dat het een biografisch-journalistiek boek wordt. De titel wordt ‘Densen’.
René is sinds ik hem ken, in chronologische volgorde, De Keizer van de Nederlandse Internetstrip, De Nachtburgemeester van Tilburg en Een Banneling in België geweest. Hij heeft twee jaar in Gent gewoond en is nu net weer terugverhuisd naar Nederland. Hij was liever in Gent gebleven, maar werkloosheid dwong hem terug te keren naar Nederland.
In zijn nieuwste incarnatie zal hij De Teruggekeerde Balende Zoon zijn.
| |
| |
Mijn plan is om René te volgen, van maandag t/m vrijdag in zijn buurt te zijn en al zijn avonturen op te schrijven. In de weekends wil ik gewoon thuis zijn.
In flashbacks wil ik over zijn eerdere incarnaties schrijven, zo moet ‘Densen’ een compleet beeld geven van de mens René van D.
Ik sta voor de deur van René, ik bel aan, René doet open, ik zeg dat ik een biografisch-journalistiek boek over hem kom schrijven.
René zegt dat hij daar niet op zit te wachten. Kom maar binnen, zegt hij.
De geur van kattenpis in de gang. Overal liggen kattenbrokjes. Geen kat te bekennen.
Ik zit op de bank. De leren bank plakt aan mijn benen. Ik heb mijn kleren uitgedaan, ik heb mijn kleren in een bundeltje op schoot. De bank is erg vies, ik wil niet dat mijn kleren vies worden.
René zet een flesje Jupiler voor me neer. Hij zegt dat de flesjes Jupiler in Nederland veel kleiner zijn dan in België. Op tafel staat een grote glazen schaal met M&M's erin.
René laat zich op de bank vallen, legt zijn benen op tafel, zet zijn Jupiler aan zijn mond en laat een trage scheet.
| |
Neusgat
Ik praat met een jongen met een kleine tumor in zijn linkerneusgat. Ik kan mijn ogen niet van de tumor afhouden. Het gesprek vindt plaats op een open veld. De jongen vertelt dat hij teksten schrijft - essays. Hij vertelt dat hij een methode heeft bedacht om het Prisoners Nogwat System overbodig te maken. Ik snap er niet veel van. Het is een raar systeem waarbij moordverdachten schuld bekennen en dan maar drie of vijf jaar straf krijgen.
De jongen pakt een pen en een papier. Hij begint het systeem uit te tekenen, in de vorm van een handig diagram. Halverwege stopt hij.
In mijn hoofd klopt het systeem, zegt hij, maar op papier snap ik het even niet.
Hij krabt even aan de tumor in zijn neusgat. Hij vraagt of ik een ijsje wil.
Even verderop trekt een meeuw een regenworm uit de grond. De worm hangt half uit zijn snavel. De meeuw blijft met de worm half uit zijn snavel staan. Zo kun je ook eindigen, denk ik.
| |
| |
| |
Nachtlampje
Ik lig in bed. Ik ben vijf jaar. Mama komt me welterusten kussen. Ze heeft felrode lippen en kust me op mijn mond. Als ze rode lippen heeft, ben ik stiekem verliefd op haar. Vanavond leest Mama geen verhaaltje voor.
Papa staat in de deuropening, hij zegt dat ze op moeten schieten. Mama zegt dat ik lekker moet gaan slapen, dat Papa en Mama beneden zijn.
Het licht gaat uit, alleen mijn nachtlampje brandt nog. Boven mijn hoofd draait de vis rondjes. Op school hebben we een vis gemaakt, van beschilderd papier gevuld met watten. Mijn vis is geel met oranje vlekken. Hij hangt aan het plafond, aan een wollen draadje. Mijn vis heeft één oog, aan één kant. De vis draait rondjes. Als ik zijn ene oog kan zien, ben ik bang.
Op straat loopt een man. Hij draagt zijn hond over zijn linkerschouder. De hond heeft een spitse snuit. De man draagt een pet en glimlacht ondeugend vanonder zijn pet. Een andere man loopt hem tegemoet, deze man zegt: Maar goed dat je geen paard hebt.
| |
Binnenkant
Ik eet de binnenkant van mijn mond op. Met mijn tanden bijt ik een klein stukje van mijn wangen of de binnenkant van mijn km af, daarna slik ik het door. Het gaat om kleine stukjes, maar ik denk dat ik door de jaren heen zeker wel een kleuter heb opgegeten.
Ik sta op het balkon van mijn tante en kijk uit over Zeewijk. De wind waait, meeuwen krijsen. De flat van mijn tante staat tegenover het huis van een vermist meisje. Het meisje was vijf jaar oud, speelde op straat en was ineens weg. Niemand weet waar ze is. Is ze gevlucht, op zoek naar een beter leven of ligt ze ergens in de duinen, bedekt met wuivend helmgras? Als ik bij mijn tante ben, sta ik op haar balkon en kijk ik naar het huis van het vermiste meisje. De ouders van het vermiste meisje wonen nog in het huis. Ze wachten al twintig jaar tot hun dochtertje thuiskomt.
Ondertussen neem ik kleine hapjes van de binnenkant van mijn mond.
| |
| |
| |
Douche
Over drie dagen krijg ik weer salaris. Ik heb nog kikkererwten en pasta in de kast liggen. Ik heb nog negenentwintig euro in mijn portemonnee. Ik koop drie flessen rosé, 's avond zit ik op de bank, ik wacht tot het bedtijd is, mijn ballen doen pijn.
Mijn vriendin is een paar dagen naar een vriendin om te studeren. Na de tweede fles rosé ga ik naar buiten, de straat op. De derde fles rosé neem ik mee in een Vomar-tas.
De kroegen sluiten, mensen van vijftien staan te schreeuwen op straat: jongens met opgeschoren kapsels boven jassen met warme kragen en meisjes met make-up en kapotte, korte rokjes.
Ik sta in de hoerenbuurt, stop zes euro in het toegangspoortje. De hoerenbuurt bestaat uit dertig ramen in een U-vorm met in het midden wat kleine hegjes, als een doolhof voor kleuters. In het midden staat een zonnewijzer.
De meeste hoeren zijn al naar huis, hun lichten zijn uit. Eén deurtje gaat open, een man schiet weg, het gordijn wappert, maar blijft gesloten.
Ik zit op een bankje, rook een sigaret en drink van mijn fles rosé. Heldere nacht.
Een gordijn gaat open, een hoer speurt rond. Ik sta op en loop op haar af. Ik vraag hoeveel het kost. Fifty, zegt ze. Oké, zeg ik. Ze houdt de deur voor me open.
Ze zegt dat ze eerst even wil douchen, dat het een lange avond was. Natuurlijk, zeg ik.
Ik hoor de douche lopen, ik kleed me uit en ga op het bed liggen. Ik steek een sigaret op en drink van mijn rosé.
Ik ben stijf. Mijn ballen doen pijn. Ik trek me af terwijl ik kleine slokjes van mijn rosé neem en wacht op de hoer.
Als ik klaarkom, loopt de douche nog steeds. Met wat tissues veeg ik het sperma van mijn buik. Ik gooi de tissues in een prullenbak, kleed me aan en loop de deur uit. De douche loopt nog steeds.
| |
Groentewinkel
Voor de groentewinkel ligt iemand op de grond. Op de stoep staat een ambulance fout geparkeerd. Als ik voorbij loop, zie ik een grijs hoofd onder een warmhoud-deken uitsteken. Ziekenbroeders kijken elkaar
| |
| |
aan. Omstanders kijken toe. Sommigen maken een foto met hun mobiel.
Onder de warmhoud-deken steken twee witte benen uit. De witte benen dragen witte sportschoenen en hup-holland-hup-sokken.
Zoiets verpest gelijk je hele dag, zegt een vrouw.
Als ik een paar uur later weer voorbij loop, staat op de plek waar eerst iemand lag een krat verse sla.
| |
Huid
Ik heb een werkruimte waar ik mijn stukjes tekst uittik. De ruimte is onderdeel van een ateliercomplex waar lokale kunstenaars ieder een eigen werkruimte hebben. In het complex is ook een expositieruimte, iedere maand wordt hier een nieuwe expositie georganiseerd.
Deze maand exposeert de beroemde Thaise huidkunstenaar Sawat Dee in het ateliercomplex. Hij is overgevlogen uit Thailand en timmert nu in de expositieruimte een kunstwerk in elkaar.
Niemand weet of Sawat Dee hier geld voor vraagt, Sawat Dee spreekt geen enkele taal, Sawat Dee kijkt je aan en knikt. Zijn vliegticket heeft hij zelf betaald.
Ik zit in mijn werkruimte en tik stukjes uit voor een lokale krant. Ik verdien hier niets mee. De hoofdredacteur zet mijn naam wel altijd onder mijn stukjes, hij spelt mijn naam meestal foutloos, en zegt dat een naamsvermelding goede reclame voor mijzelf is. De lokale krant wordt door meer dan 30.000 mensen gelezen.
Om geld te verdienen werk ik in een dierenwinkel, daar draag ik een badge met mijn naam erop en verdien ik netto acht euro per uur.
Af en toe staat Sawat Dee in mijn deuropening en maakt hij een beweging alsof hij een enorme hotdog in zijn mond schuift. Ik zit achter mijn bureau en zwaai naar hem. Het hele ateliercomplex ruikt naar versgebrande huid.
Sawat Dee rookt een sigaret in de deuropening, hij biedt mij er één aan, ik bied hem witte wijn aan, ik zet de nieuwe plaat van Gorki op en af en toe glimlachen we naar elkaar. Met zijn mobiele telefoon maakt Sawat Dee een paar foto's van me. Op foto's zie ik er altijd uit als een vrolijke mongool die op handbal zit, maar niet erg goed in handbal is.
Als ik moet piesen, loop ik langs de expositieruimte. Sawat Dee heeft zowat de hele expositieruimte volgetimmerd met huid en spij- | |
| |
kers en huid. Ik hoor hem kreunen vanachter een opgespannen stuk huid, maar loop door naar het toilet om te piesen.
| |
Vieze kussen
Vroeger sliepen Harold en ik ieder weekeinde bij elkaar. Meestal sliep ik bij hem, soms sliep hij bij mij. Van zijn ouders mochten we chips en koek uit de kast pakken, zoveel we wilden. Van mijn ouders mochten we maar één schaaltje chips of één koekje. De ouders van Harold namen altijd een pakje Camel voor ons mee, dat we 's avonds oprookten. Als zijn moeder niet keek, maakte Harold neukbewegingen achter haar, en ik maar lachen.
Op zijn kamer gingen we op Harold zijn bed zitten, rookten van het pakje Camel en aten slagroomsoezen.
We keken naar videobanden met horrorfilms, die we zelf huurden.
We aten de slagroomsoezen voor de helft op, om onze sigaretten in de soezen te doven. We hadden geen asbak.
's Nachts keken we naar de maan en dan riepen we met een schorre stem naar de maan: ‘Buitenaards! Buitenaards! Buitenaards!’
Ik was zo bang, ik dacht dat buitenaardse wezens ieder moment voor ons bed zouden staan. Harold en ik deden alsof onze kussens meisjes uit onze klas waren. We dansten en zoenden met de kussens. Op een cassettebandje hadden we romantische liedjes opgenomen van de radio. De kussens beschikten echt over een persoonlijkheid en ware liefde bloeide op.
Met onze onderbroeken aan wreven we met onze erecties langs de kussens.
Toen Harold een zwarte vlek op zijn kussen ontdekte, was het snel gedaan met de liefde. Het vieze kussen werd omgeruild voor een nieuwe liefde. Kant B van het cassettebandje werd opgezet.
Daarna streelde Harold mij over mijn buik en stelde hij voor mij met een boterhamzakje om zijn piemel in mijn kont te neuken, maar dat zag ik niet zitten.
| |
Geknetter en gepiep
Op een luchtmatras lig ik naast het konijnenhok. Mijn konijn is aan het doodgaan. Ik heb al haar spullen om haar heen gelegd. Het is twee
| |
| |
uur in de nacht. Alles is donker. Morgen moet ik werken in de dierenwinkel. Ik hoor de piepende adem van mijn konijn. Een roestige waterpomp. Onder me knettert de antisliplaag van het luchtmatras, verder is het stil.
Ik fluister tegen mijn konijn dat ik er ben. Ik merk dat ik verkouden aan het worden ben. In een woning hiernaast spoelt iemand een toilet door.
Vanmiddag at mijn konijn nog van De Telegraaf en dronk ze stiekem witte wijn uit mijn glas. En nu liggen we samen in het donker en luister ik naar geknetter en gepiep.
Dan begint mijn konijn te krijsen. Ze krijst zeven keer en dan de dood.
Mijn konijn ligt op haar zij in haar hok. Ik heb haar toegedekt met een handdoek. Ik stap niet over een dode heen.
Mijn konijn kon over een tafel van 1.50 meter springen. Ze had gaten in mijn bank geknaagd en was in de buik van de bank gaan wonen. De eerste twee jaar van haar leven heb ik iedere dag met de gedachte gespeeld haar te vermoorden.
De rest van mijn leven zal ik haar keutels tussen mijn spullen vinden.
Ik heb een gat in de tuin gegraven. Ik leg het konijn erin. Twee handdoeken, haar lievelingsbal en een tientje gaan mee. Ik gooi het gat weer dicht, en druk het losse zand met mijn handen aan.
Ik heb nog nooit iemand zo erg gemist.
| |
Moedervlek
Terwijl mijn vriendin de wonden op haar rug probeert te verzorgen, knip ik mijn neushaar in de spiegel. Mijn vriendin is net van de trap gevallen. In haar val schuurde zij met haar rug langs de treden. Drie van haar moedervlekken zijn eraf gesneden. De grootste bewaren we op een wattenschijfje.
Mijn vriendin kreunt, zij kan net niet bij haar wonden.
Ik heb een grote haar te pakken.
| |
| |
De moedervlek die ik duizend keer heb geaaid, ligt op een wattenschijfje naast de wastafel.
Ik neem de moedervlek in mijn mond. De smaak van koude pannenkoek. Ik houd de moedervlek tussen mijn voortanden en bijt er zachtjes in. Met mijn vingers pak ik de moedervlek uit mijn mond en leg hem terug op het wattenschijfje. De moedervlek is nat.
|
|