den, terwijl de auto wegzonk in het inmiddels nachtelijke oerwoud. Ja, het was precies de vreemdheid die eigen is aan sprookjes. Het was bijna alsof ik heel even een glimp had opgevangen van de zeven dwergen van Sneeuwwitje, druk met iets bezig in het hart van hun eigen oerwoud. Bij deze vergelijking ging mij opeens een licht op. Ik herinnerde me opeens dat ik op de open plek, iets terzijde, een Bantoe had gezien, hij wel geheel gekleed, in een geel overhemd en een rode pantalon, die stond toe te kijken en vergeleken bij de dansers in de kring op een rare manier veel te lang leek. Ja, hij leek een reus vergeleken bij de dansers, of desgewenst leken zij dwergen vergeleken bij de Bantoe. In één klap explodeerde in mijn hoofd de sprookjesachtige werkelijkheid.
‘Maar dat waren pygmeeën! Het waren pygmeeën en wij zijn niet eens gestopt.’
‘We moeten de missiepost voor etenstijd bereiken. Je weet dat de missionaris op niemand wacht.’
‘Wat kan mij een maaltijd schelen als de werkelijkheid mij een sprookje wil vertellen. Ik luister naar het sprookje en vergeet te eten.’
‘Wat voor sprookje dan? Wat voor werkelijkheid?’
‘Het sprookje van de pygmeeën. Homerus heeft het verteld, de gebroeders Grimm. De werkelijkheid van het oerwoud van Ituri, de werkelijkheid van Afrika.’
‘Rustig maar, die pygmeeën zien we nog wel.’
‘Ik hou me niet rustig. Jullie zijn helaas onherstelbaar volwassen. Als oma een sprookje vertelt, dan vergeet haar kleinkind te eten. Volwassenen zijn prozaïsch en zonder fantasie, ze keren het sprookje de rug toe om zich haastig te gaan volproppen.’
‘Hola, wat is er met je aan de hand?’
‘Er is aan de hand dat ik ze daar fris en vrolijk voor me klaar had staan, aan de zoom van het oerwoud, zo uit de mythe te voorschijn gekropen, en jullie volwassen vreetzakken, luiwammesen, materialisten, jullie zijn doorgereden in plaats van te stoppen. Dat vergeef ik jullie nooit.’
‘Je overdrijft. Die oma, oftewel het oerwoud, zal je dat sprookje voor je het weet opnieuw vertellen.’
‘Maar wanneer dan, wanneer dan? Jullie weten ook dat er maar dertigduizend pygmeeën zijn, verspreid door dit oerwoud, tussen Mambasa en Wamba. Morgen verlaten we het oerwoud en dan is het dus adieu sprookje.’