| |
| |
| |
Het bal van graaf Pecci-Blunt
Curzio Malaparte (Vertaling Jan van der Haar)
In de zomer van 1938 was ik in Forte dei Marmi; sinds een paar dagen was ik uit ballingschap bevrijd, ik zag geen mens en woonde alleen met mijn hond Febo binnen de hoge muren van mijn tuin. Geleidelijk aan probeerden mijn vrienden me zachtjes weer op het toneel van de wereld te duwen, waar zowel de laagheid van de mensen, die niet van overwonnenen houden, als mijn weerzin tegen het mondaine bedrijf me verre van hielden.
Van mijn trouwe vrienden was gravin Laetitia Pecci-Blunt de trouwste, de grootmoedigste, en menselijk gezien de discreetste. Als nicht van paus Leo XIII, die een graaf Pecci was, had Laetitia een fascinerende, zij het rijke, om met te zeggen stinkend rijke man getrouwd, een Amerikaans burger die Blunt heette en die bij iedereen geliefd was om zijn charme, zijn gulheid, zijn afkeer om vooruit te komen in de wereld, om open en bloot van zijn rijkdom te genieten. Hij had niets van een rijke Amerikaan; hij leek eerder een uit het goede hout gesneden Europeaan, zijn omgangsvormen had hij opgedaan in Parijs en Rome, en zijn manieren waren discreet.
‘Laetitia, die ingangen had in het Vaticaan, had voor haar man het privilege verworven om de titel van zijn vrouw te dragen en Pecci aan zijn naam toe te voegen. Hij had zich bekeerd en heette nu graaf Pecci-Blunt. Zijn bekering, zijn intrede in de Romeinse adel, was welwillend ontvangen door de Romeinse society, die bezoeken bleet brengen aan zijn paleis Ara Coeli in Rome en zijn residentie aan de Rue Babylone in Parijs, twee van de meest Proustiaanse locaties van het vooroorlogse Europa. Laetitia was een van de geliefdste gastvrouwen van Rome en Parijs. Haar intelligentie, haar beschaving, haar liefde voor de kunsten en de literatuur... Ze had in Rome een kunstgalerie gesticht, De komeet, die in een mum van tijd het intellectuele middelpunt van Rome was geworden, het trefpunt voor de fine fleur van de Romeinse kunstenaars en alles wat het gouden gespuis van Rome als minder provinciaals beschouwt.
Iedereen hield van Laetitia en haar man, iedereen was er als de kippen bij op hun diners, hun bals, hun feesten, waar het Vaticaan de
| |
| |
bloem der paarse mutsen en sokken, en de Italiaanse aristocratie alles heen stuurde wat maar deed denken aan Perugino, Leonardo, Donatello, Rafaël - in het profiel van de meisjes, het zeegroen van de ogen, de blankheid van het voorhoofd, het koraal van de lippen. Lombardije stuurde de nog altijd levende modellen van zijn Montegna's, zijn Dolci's, Toscane zijn Donatello's en Botticelli's, Venetië zijn Titiaans en Tiepolo's, Napels zijn Ribera's, Rome zijn Rafaëls en Giulio Romanos. Het paleis Pecci-Blunt, aan het eind van de reusachtige trap van de Ara Coeli, aan de voet van het Capitool (vanuit Laetitia's slaapkamerraam kon je de Tarpeïsche Rots en Marcus Aurelius op zijn bronzen paard zien), was in die jaren voor de oorlog het meest gefrequenteerde van Rome, een soort Domus Aurea waar Elsa Maxwell en Louella Parsons de onderwerpen haalden voor hun rubrieken in Vogue en Harper's Bazaar, en waar je de meest klinkende namen uit het Romeinse blauwe boekje tegenkwam.
In Rome werd elk nieuw seizoen geopend met een traditioneel bal in het paleis van graaf Pecci-Blunt. Je had het herfstbal, het winterbal, het lentebal. Het begin van de zomer werd gevierd op Marlia, de schitterende villa die Laetitia had geërfd van Elisa Baciocchi, de zus van Napoleon, op de heuvels bij Lucca in Toscane. Elk jaar kwam heel adellijk Italië bijeen op Marlia om het aanbreken van de zomer te vieren. Marlia is misschien wel een van de fraaiste villa's in Italië: in het reusachtige park, dat niet onderdoet voor Versailles (het vakmanschap van Le Nôtre werd er overschaduwd door dat van de tuinlieden van de Medici's), alles wat Italië meer te bieden heeft op het gebied van tuinen ontvouwde zich op weergaloze wijze qua ruimte en ritme. De doolhof, ontleend aan het labyrint van de Minotaurus op Kreta, het meer, het openluchttheater, de groene Dorische zuilen, ze kenden in Italië, in Europa hun weerga niet. Bij elke bocht van de lanen, opgesierd met zeldzame exotische planten die zo uit de stanza's van Tasso leken te komen, viel een landschap van Leonardo te ontdekken, met bemoste rotsen, een landschap van Botticelli, met pril groen lover, witte wolken drijvend in het luchtruim van een lichte, diepe hemel, een landschap van Piero della Francesca, met donkere, bijna zwarte bomen die een tere einder afsluiten met de typisch roze en blauwe schakeringen van de vrouwenlichamen van die harde, lieflijke schilder; en aan de voet van de heuvel die het park aan de Apennijnse kant afsluit, zag je meutes witte en grijze hazewindhonden en de roze jasjes van de drij- | |
| |
vers maakten tussen het groen van de bomen witte en grijze vlekken, als in de ‘stanza's’ van Poliziano.
Elk jaar begon het bal van graaf Pecci-Blunt met een diner dat aan honderd tafeltjes in een open ruimte voor het openluchttheater vierhonderd gasten verzamelde uit de Italiaanse en Europese adel. De beste zangers van de Scala en het Koninklijk Theater van de Opera van Rome vermaakten de gasten met een akte van Cimarosa of Paisiello of Rameau of Gluck. Zeeslagen speelden zich af op het meer, waarna er op de heuvel vuurwerk werd afgestoken om het begin van het bal aan te kondigen. En van achter een rij cipressen en laurierbomen lieten de beste orkesten uit Parijs of Londen onverwachts de bladeren van het park trillen met het geweldige kabaal van hun woeste ritmes. De hele nacht werd er gedanst, totdat de melkrivier van de dageraad de hemel overstroomde. En de weerkeer naar de dageraad was fraai naar de zee toegewend in een prille kleur groen bij het gebladerte van de wijngaarden en het vochtige groen van het Lucchese platteland.
Daags voor het feest op Marlia werd ik vanuit Rome gebeld door prinses Jane di San Faustino Bourbon del Monte. Zoals iedereen weet was Princess Jane Amerikaanse van geboorte: ze was een vrouw van over de zeventig, lang, slank, altijd in het wit (ze droeg witte rouw om de dood van haar man, Prins Bourbon del Monte di San Faustino), met haar grijze haar opgestoken à la Mary Stuart; met haar fiere gezicht vol humor was ze ongenadig, moedig en boosaardig. Ik mocht haar graag en zij koesterde voor mij een harde, strenge genegenheid. Ik wantrouwde haar, omdat ik in die tijd wantrouwend was, maar ik wist dat ze al het mogelijke deed om me in de wereld terug te laten keren; in haar handen was ik een instrument van haar perfide wraak tegen de society die haar, een jonge Amerikaanse zonder middelen, maar met het geluk dat de prins van San Faustino haar aantrekkelijk vond, lange tijd had veracht en links had laten liggen.
‘Gaat u morgenavond naar Marlia?’ vroeg Princess Jane aan de telefoon.
Ik antwoordde dat ik het nog niet wist, dat ik geen zin had om me onder de mensen te begeven, dat ik misschien naar Laetitia zou schrijven om me te excuseren.
‘U ook al?’ vroeg Princess Jane laatdunkend.
‘Hoezo, ik ook al?’
‘Ik had u niet voor een lafaard gehouden,’ zei ze.
| |
| |
‘Ik kan u niet volgen.’
(Mooi was de weerkeer naar de dageraad, naar de groene zee, terwijl de nachtkrekels boven onze hoofden van de ene naar de andere boom hun gesjirp doorgaven aan de ochtendkrekels.)
‘Wat! Weet u dan nergens van?’
‘Nee, ik weet nergens van.’
‘Wacht, schrijf nog niet naar Laetitia, ik kom vanavond met de auto, ik zal u alles vertellen. En morgen gaan we samen naar Marlia.’
Tegen tienen 's avonds stopte er een auto voor mijn hek en Princess Jane betrad mijn huis. Ze ging in de bibliotheek zitten en zei enkel: ‘Lafbekken.’
Ik kende Princess Jane en moest lachen.
‘Niet lachen,’ zei ze, ‘dat is de moeite niet waard.’
En ze vertelde dat Laetitia al twee weken geleden haar uitnodigingen voor het bal op Marlia had verzonden, dat iedereen zich voor het grote evenement opmaakte, dat de beste zangers van de Scala al op Marlia waren om de Orfeo van Monteverdi te zingen, toen twee dagen voor het grote evenement van Palazzo Venezia een bevel aan graaf Ciano was uitgevaardigd om niet naar Marlia te gaan. Graaf Galeazzo Ciano, een intieme vriend van Laetitia, had getelegrafeerd dat hij wegens staatszaken niet naar Marlia kon komen. Zijn staatszaken waren de sinds een paar dagen goedgekeurde rassenwetten. Gravin Edda Ciano, die bijzonder op Laetitia was gesteld, telegrafeerde dat ze ernstig ziek was geworden. Wat niemand kon verbazen want alle jonge diplomaten van Palazzo Chigi, die doorgaans Marlia's meest uitverkoren groep vormden, waren tegelijk met gravin Ciano onwel geworden. Van het ene uur op het andere was de Romeinse society, die doorgaans een blakende gezondheid genoot, getroffen door een merkwaardige epidemie. De epidemie had zich rap door Italië verbreid en trof onverwachts de adel van Milaan, Florence, Turijn, Venetië, Bologna. Maar wat de onpartijdige waarnemers van deze malle pestilentie vooral verbaasde was de wetenschap dat de epidemie zich had uitgebreid tot het buitenlandse Corps Diplomatique bij het Quirinaal en het Vaticaan, en dat de pest ook Laetitia's genodigden in Parijs, Londen en zelfs New York had getroffen.
Al twee dagen kwamen er vanuit alle delen van de wereld honderden telegrammen naar Marlia die gewag maakten van de ziekte van een tante, een nijpende staatskwestie, een onverwachte rouw, en in de
| |
| |
verschillende telegrammen leek de aangevoerde ziekte overal dezelfde symptomen te vertonen.
‘Lafbekken,’ zei Princess Jane.
‘Ik wist nergens van,’ zei ik, ‘en ik ben even onaangenaam getroffen als u. Morgenavond ga ik mee naar Marlia.’
‘Ik wist dat u mee zou gaan,’ zei Princess Jane. ‘Wij beiden gaan Laetitia en haar man een prettige avond wensen alsof er niets aan de hand is.’
De dag daarop kwam Princess Jane mij met de auto ophalen en we vertrokken naar Marlia. Van Forte dei Marmi naar Marlia is het een kilometer of vijftig. Onderweg sprak Princess Jane geen woord. Tegen negenen arriveerden we op Marlia. Princess Jane betrad de villa met haar fiere houding en verzocht de huisknecht die ons opendeed om ons aan te kondigen bij gravin Pecci-Blunt.
‘De gravin en graaf zitten aan het diner,’ sprak de huisknecht en hij verzocht ons even te wachten. Pas toen hoorden we vanuit het park het geluid van een orkest en een vrouwenstem die de beroemde aria uit Monteverdi's Orfeo zong. Princess Jane keek me zwijgend en ietwat bleek aan. Toen ging ze de drempel over en begaf zich naar het park. Ik volgde haar in stilte. Onverwachts zagen we achterin de laan het podium van het verlichte openluchttheater, en op het podium de zangers. Voor het theater waren de tafeltjes leeg, in het midden ervan zagen we gravin en graaf Pecci-Blunt zitten dineren. De majordomus en enkele bedienden stonden naast de tafel. Laetitia was in avondjapon en de graaf in rok. Een groot boeket rozen luisterde de tafel op met zijn zachte, vlezige weerschijn.
Princess Jane nam me bij de arm en zei zacht: ‘Laten we ons verstoppen.’ We verstopten ons achter een struik. De noten van Monteverdi stegen zuiver op in de vochtige avondlucht, de stemmen van de zangers verweefden zich in de lucht met het gefluit van de vogels, en het klagen van Orpheus en Eurydice leek op de klacht van die gevleugelde wezens, de klacht van de avond, de klacht van de wind tussen de blaadjes van de bomen. Graaf en gravin Pecci-Blunt zaten eenzaam en zwijgend aan tafel, ze keken elkaar glimlachend aan, terwijl ze luisterden naar Monteverdi's goddelijke klanken, en bogen zich nu en dan glimlachend over de tafel om een paar woorden te wisselen. Verscholen tussen de cipressen keken Princess Jane en ik zwijgend naar de twee eenzame disgenoten. Princess Jane omklemde mijn arm en huilde stil- | |
| |
letjes. De tranen biggelden over haar wangen en de maan die achter de heuvels opkwam, liet haar tranen oplichten.
Opeens zweeg de muziek, de graaf en gravin draaiden zich om naar het podium en applaudisseerden. Toen ging de graaf staan en boog naar de zangers (voor ons vanuit onze schuilplaats niet te zien), die succes hadden gehad en de twee eenzame disgenoten begroetten. Toen bood de graaf de gravin zijn arm en beiden liepen weg naar het meer. Wij volgden hen op afstand en verstopten ons achter de hagen van laurierbomen en cipressen: we zagen hen plaatsnemen op kussens in het gras aan de oever van het meer, op een hoger gelegen punt vanwaar het meer in heel zijn omvang verscheen. De graaf gaf met zijn hand een teken en de scheepsslag begon.
Aanvankelijk naderde een trireem met riemslagen over de waterspiegel van het meer, dat door de opkomende maan werd beschenen. De roeiers roeiden in cadans, gebogen over de lange spanen, ogenschijnlijk zonder inspanning op het ritme dat de scheepsbevelhebber op de achtersteven aangaf met een zilveren hamertje op een leren tamboerijn. In de reusachtige stilte van het uitgestorven park stuwden de slagen van het zilveren hamertje tussen de bomen gesmoorde echo's op, en de vogels, die in groepjes naar Monteverdi's muziek waren komen luisteren, vlogen met verschrikte kreetjes omhoog en gingen zitten op de takken van de pijnbomen op de heuvel achter het meer. De trireem lag midden in het meer toen uit de schaduw een paar gondels opdoken en begonnen te enteren.
De strijd nam een aanvang. Boogschutters in lichte zilveren maliënkolders schaarden zich langs de zijkanten van de trireem en schoten sierlijk hun met linten getooide pijlen af, die na een elegante boog in de lucht weer lichtjes in het water vielen om de meisjes in hun luchtige amazonetuniekjes te verwonden, die staand in de met bloemen versierde gondels en zelf ook met bloemenslingers getooid, hun speren, eerder lange benen met bloemen dan speren, wierpen naar de jonge boogschutters van de trireem. In een mum van tijd was de gehele waterspiegel van het meer bedekt met gondels, kleine triremen, in dezelfde gracieuze willekeur als geschilderd door Watteau, met gewonde zwemmers die licht jammerend de oever trachtten te bereiken, met resten gezonken gondels en dobberende bloemkransen: de strijd was zachtjes volop gaande, de kreten van de strijders, die door een verholen muziek, als van de bodem van het water afkomstig, met haar liefdevolle
| |
| |
melodieën werden gesteund en begeleid, werden steeds luider, toen je door de takken van de treurwilgen die de oever van het meer omzoomden op de plaats die het Narcissusgraf heet, een reusachtige schelp zag opduiken waarin de Venus van Botticelli stond, de uit de zee geboren wordende Anadyomene. Prompt werd de strijd gestaakt, een soort van blije verbazing leek het leven af te snijden van de strijders die, voorover hangend aan de zijkant van triremen en gondels, met een vreugdevol gezicht en een soort religieuze bewondering de triomftocht van Venus gadesloegen. De muziek, die tot dan toe vanuit de diepte van het water leek op te stijgen, verhief zich, leek van de sterrenhemel neer te dalen als een welluidende dauw, en bevallig glimlachend, met haar roerloze gezicht en haar grote parelmoeren ogen, keek gravin Laetitia Pecci-Blunt zittend in de kussens op de oever van het meer naar Venus, staande in de schelp, voortgetrokken door de tritons, die met zijden teugels werden gemend door een jonge Neptunus, wiens hoofd getooid was met een gouden kroon en die gewapend was met een drietand. Toen Venus voorbijkwam, boog Laetitia glimlachend haar hoofd; ook graaf Pecci-Blunt boog, zijn stralende gezicht naar zijn eega toegewend. Laetitia zag een tikje bleek, haar glimlach was weggeëbd: ik bemerkte dat haar blanke, naakte schouders waren overtogen door een huivering van kou.
Terwijl het gevolg van Venus met de triremen en gondels tussen de takken van de over het water hangende treurwilgen ver weg op het meer verdween, en de muziek stilviel, kwam graaf Pecci-Blunt overeind, reikte zijn vrouw de hand en leidde haar liefdevol aan de hand naar een nymphaeum, een fontein omgeven door laurierbomen, rozelaars, marmeren beelden die de jageres Diana en haar nimfen en honden voorstelde, achter Actaeon aan, die verandert in een hert, en Apollo de boogschutter of de rattendoder, gewapend met zijn geduchte zilveren boog, en achter de van ver dit tafereel en de godin en de goden gadeslaande Hercules aan. Rondom de fontein stonden witmarmeren bankjes. De gravin ging op een ervan zitten, sloeg haar ogen op naar de top van de heuvel en wuifde zich elegant koelte toe met een waaier van parelmoer en ebbenhout. Graaf Pecci-Blunt ging naast haar zitten en keek eveneens op naar de heuvel.
Plotseling flitste van de top van de heuvel een pijl van vuur naar de sterrenhemel om tussen de sterren te verdwijnen: nog meer gouden, zilveren en rode, groene, witte, blauwe en gele pijlen flitsten her en der
| |
| |
en stegen op in de donkere, met fonkelende sterren bezaaide lucht en vielen als serpentines ver weg neer. En alsof de pijlen de herauten waren geweest van de woede van een Vesuvius, werd de heuvel getekend door een geweldige explosie van licht, en uit deze onverwachte vulkaan welde een hoge vuurkolom op die deed denken aan de hoge kolom van gloeiende stenen en vurige as die opwelde uit de krater van de Vesuvius. Te midden van deze vuurkolom cirkelden vuurraderen, ontstonden sterren van vuur, die opgloeiden en uitdoofden. Heel de heuvel leek veranderd in de grot van de god Vulcanus: voor de vlammen langs zag je vrijwel naakte mannen rennen, donker tegen het rode schijnsel van het vuur; ze leken de vlammen met lange ijzeren staken aan te trekken en met een hamer op een reusachtig aambeeld te slaan, waarboven iets van een enorme taart kronkelde die flitsen en blauwgroene vonken afgaf.
Dit tafereel, waarbij de vuurwerkmakers die graaf Pecci-Blunt in al zijn heerlijkheid uit Napels had laten komen, zichzelf overtroffen, stelde Vulcanus en zijn helpers voor bij het smeden van het schild van Achilles, uit de Ilias van Homerus. Eertijds het privilege van vuurwerkvoorstellingen die de koningen van Napels het volk aanboden bij belangrijke gelegenheden, een geboorte, een doop, een huwelijk, een kroning, werd die nacht deze pantomime, terecht bekendstaand als Achilles' schild, herhaald op de heuvel van Marlia ten overstaan van die twee eenzame toeschouwers, graaf en gravin Pecci-Blunt, die gezeten op de bankjes van het nymphaeum deze wonderschone fantasmagorie van vlammen bezagen, terwijl ze elkaar in een omhelzing vasthielden alsof het echt een god was die het vuur oppookte en de hamer op het aambeeld sloeg, daar, op de top van de heuvel. Langzaam verhief zich het schilddak aan rode ketenen van ijzer in de lucht, en door de wonderen van de Napolitaanse vuurwerkmakers, weergaloze meesters in dit oude, magisch aandoende ambacht, de kunst van het vuurwerk maken, zag je op het schild de veldslagen, de paarden van Achilles, het werk op de akkers, de ingespannen ossen, de jacht op het everzwijn van Calydonia, zoals Homerus ze beschreef in zijn goddelijke dichtwerk. En plotseling, met een laatste uitbarsting van vlammen, die hoog in de lucht opstegen en de fonkelsterren leken te verduisteren, vatte heel de heuvel vlam en de bomen, de horizon, de vuurwerkmakers, zelfs de god Vulcanus verdwenen in een reusachtige roos van vuur die heel de lucht omhulde en langzaam uitdoofde in de donkere plooien van de nacht.
| |
| |
Graaf Pecci-Blunt kwam overeind, reikte de gravin de hand en beiden liepen van het nymphaeum naar het labyrint van de Minotaurus. Ik zag hen verdwijnen, en we wachtten tot ze aan de hand van Ariadnes draad het labyrint uitkwamen. Als eerste kwam Laetitia naar buiten, bijna hollend; ze bleef op de drempel van het labyrint staan en draaide zich om naar graaf Pecci-Blunt. Haar gezicht als verlicht door een jeugdige blijdschap, en een rode blos leek de bleekheid van haar wangen op te fleuren. De graaf voegde zich lachend bij haar en ze omhelsden elkaar bij de ingang van het labyrint, zoals Theseus en Ariadne deden. Toen zagen we hen elegant verstrengeld afdalen naar de dansvloer, vlak bij de oever van het meer, waar onder een discreet zachtroze licht her en der tafeltjes in het gras stonden. Ze zetten zich aan een tafeltje bij de rand van de glimmend marmeren dansvloer. En even later steeg van een onzichtbaar orkest een lieflijke melodie op die de bladeren van de dauwnatte bomen en het gras en de naakte schouders van de beelden streelde. Het was een wals van Chopin, toegefluisterd door violen die te midden van een groep cipressen hortend door het rauwe geluid van een saxofoon werden begeleid. Graaf Pecci-Blunt kwam overeind, maakte een buiging voor Laetitia, die glimlachte en charmant knikte: ze kwam overeind en legde haar linkerhand (nog nooit had een vrouwenhand me zo blank en klein geleken) op de schouder van haar man, en beiden begonnen ze langzaam, lieflijk te dansen.
Princess Jane omknelde mijn arm en beefde. Ik zag de tranen over haar bleke wangen biggelen.
‘Laten we hen gaan begroeten,’ zei ik, ‘ze zullen blij zijn ons te zien.’
‘Nee,’ zei Princess Jane, ‘als ze ons zien, zouden ze merken dat ze alleen zijn.’
En Princess Jane trok me tussen de bomen zachtjes mee naar de uitgang van het park.
|
|