Het is de stem van de bovenbuurvrouw. Een leuk meisje. Wipneusje, pronte tietjes...
‘Buurman! Wakker worden!’
Het warme hol waarin ik lig dooft mijn alertheid. Brand...? Ik probeer mijn avontuur weer op te pikken... Bonen, whisky, indiaan, voorhoofd...
Opnieuw gebons. Een stuk harder nu. Een andere stem. De buurman van links?
‘Brand! Braaaaaand!’
Ik sla mijn arm om mijn poes en verstop mijn hoofd diep in het kussen. Mijn droom is belangrijker dan de platte werkelijkheid. Het nachtoog, daar draait het om...
‘Misschien is hij niet thuis?’ De bovenbuurvrouw.
‘Jawel, ik heb hem vannacht horen thuiskomen.’ Ja, het is die van hier links.
‘Buurman!!! Brand!!! Wakker worden!!!’
Wat een gedoe allemaal. Laat me toch met rust. Ik lig hier lekker. Met mijn handen druk ik het kussen tegen mijn oren.
Het lawaai op de gang dringt er gewoon doorheen.
‘Misschien is hij vanmorgen heel vroeg vertrokken?’
‘Zou het?’
Het gebons is nu werkelijk verschrikkelijk.
Mijn poes probeert zich in mijn buik te verstoppen.
‘Ja, hij is vast en zeker weg. Laten we vlug naar buiten gaan!’
Ze denken dat ik er niet ben/ Maar ik ben er wel/ Het is waarlijk juist en passend dat ze denken dat ik er niet ben/ Want ik wil alleen zijn...
De rest van Reve's gedicht spreekt mij niet aan. Te katholiek. Ik wil alleen zijn met mijn poes en met mijn fantasie, niet met U. U behoort niet tot mijn fantasie. U moet opsodemieteren.
Zo te horen rennen de buren mijn trap af. Heel goed. Weg, weg, weg.
Ik mag mijn warme bed helemaal niet verlaten. Ik moet op mijn droomwereld passen. Een wereld waarin ik de meest ingewikkelde partituren kan lezen, waarin ik alle talen spreek, waarin ik midden in voorhoofden kan schieten, een wereld waarin ik onder weilanden door zwem terwijl ik de molshopen wegkop, die wereld kán ik niet alleen laten. Hallo!