| |
| |
| |
Zeven zkv's
A.L. Snijders
De rat
Bo weet natuurlijk hoe oud we waren, ik niet. Het zou me niet verbazen als het 1953 was. Ik had van mijn vader een tweedehandse 12-voets jol gekregen, die in de boeg rot bleek en voor veel geld moest worden opgeknapt. Kennersogen glommen desalniettemin, de boot was gebouwd bij Abeking en Rasmussen, een gerenommeerde Duitse werf. Along the banks of the river Weser the shipyard Abeking & Rasmussen was founded in 1907. Ik leerde mezelf zeilen in de jol.
Ik leerde Bo kennen in de jachthaven aan de Nieuwe Meer en trok een aantal jaren met hem op, hij kent het aantal, ik niet. Na een pauze van een halve eeuw kennen Bo en ik elkaar weer, hij woont in Zuid-Frankrijk, ik woon hier. Zijn geheugen is een rots, het mijne een spons (omdat dit beeldspraak is, zou je het ook kunnen omkeren met behoud van betekenis - wat ik wil zeggen is dat hij zich veel meer herinnert dan ik.) Gisteren schreef hij me: ‘De 12-voets jol, gebouwd door Abeking en Rasmussen, werd vervangen door een witte, grenenhouten 16-kwadraat, gebouwd door VEBA aan het Jollenpad. Hij vond later zijn ligplaats bij het zomerhuis aan de paradijselijke Nieuwkoopse plassen.’
Nu werkt mijn herinnering op eigen kracht: Bij VEBA kwam ik vaak, de boot lag daar in de winterstalling en in de lente ging ik er schuren en schilderen. Er lag een kwaadaardige bouvier aan de ketting. Terwijl de baas pratend met een klant door de loods liep, gooide hij zonder het gesprek te onderbreken met een stuk stophout achteloos een rat dood en wierp het levenloze, warme beest van grote afstand naar de bouvier die het uit de lucht opving en met een enkele kaakbeweging wegwerkte.
Zo werkt de herinnering, aangeblazen door een vleugje wind uit Zuid-Frankrijk.
| |
Volbloedveulen
Het voordeel van de bundel Voordeel schutter is dat het een provisiekast met vergeten conserven is. Ik herinner me bijvoorbeeld vaag dat Henk
| |
| |
Hartge op zijn paard terugkeerde toen hij een aangeharkt stuk zandweg naderde (openbare weg), maar ik herinner me niets van de geboorte van het volbloedveulen.
Ik lees: ‘Jaren geleden was ik in zijn stal toen er, het was de laatste dag van het jaar, een volbloedveulen werd geboren. Iedereen zou het beestje in het stamboek van het nieuwe jaar laten inschrijven, dat kan veel geld schelen, maar Henk deed dat niet. Het dier was toch geboren in het oude jaar? De waarheid als een simpel en onaantastbaar gegeven, daar word ik stil van.’
Er is nog iets. Dostojevski was van mening dat Henk Hartges alleen kunnen bestaan onder de paraplu van God. Ongelovigen kunnen geen goede mensen zijn, die schuiven hun volbloedveulen altijd automatisch door naar het nieuwe jaar. Hij vergist zich, ik heb Henk Hartge nooit op God betrapt, ik heb hem nooit een woord over ethiek of geloof horen zeggen, hij heeft zelfs nooit ‘maar er moet toch iets zijn’ gezegd, daadloos logenstraft hij de Wet van Dostojevski.
| |
Paddentrek
De boswachter doet dit: op de plek waar de padden de verharde weg oversteken zet hij een meterslange heining van twintig centimeter hoog, met aan het eind twee ingegraven emmers. 's Avonds leegt hij de emmers op een wild stuk land bij de Berkel. Vorig jaar ging het om meer dan dertienhonderdzestig padden. Terwijl hij me dit vertelt, steekt een pad op een onbeschermd stuk de weg over. Hij neemt hem in de hand, we praten over schrijvers die na een voorlezing de nacht doorbrengen met een toehoorster. Hij is verontwaardigd, hij wijt dit aan de verloederde zeden van de moderniteit, ik zeg dat schrijvers dit al eeuwen doen.
| |
De wilde kat
De laatste veertig jaar heb ik huisdieren gehad. Ik zou een opsomming kunnen geven, maar dat doe ik niet, ik laat het aan uw verbeelding over. Ik heb nu geen enkel huisdier meer, maar er zijn nog steeds veel dieren in huis en op het terrein - muizen, mezen, vossen, konijnen, reeën, uilen. Ik zie ze soms, zij zien mij, we hebben een verstandhouding, maar we zijn los van elkaar, ik voel me niet verantwoordelijk en
| |
| |
zij hebben geen plicht. Tot zover deze rustige, landelijke schets. Nu komt de onrust, het psychische gewroet, het woelen van de geest, de afgrond, het schuldgevoel, de wilde kat. Er is hier in de omgeving sinds jaren een wilde kat, ik zie hem soms in het bos, maar vaker in de gemaaide velden, hij vangt muizen en vogels, het is een armzalige, taaie overlever. Een maand of wat geleden zag ik hem met jongen, ik moet dus zeggen zag ik haar met jongen. Ik hield me sterk en principieel, maar toen ik zag dat het er steeds minder werden, kon ik niet meer op tegen mijn schuldgevoel. Ik breek de code en zet elke avond een bakje voer in de schuur. Dat is iedere ochtend leeg.
| |
Weerloos door respect
Vroeger had ik veel dieren (ik zou de soorten kunnen opsommen), tegenwoordig ben ik dierloos. Er zijn mensen die beweren dat je in je ouderdom getroost kunt worden door een huisdier, maar ik geloof dat een huisdier verdriet en eenzaamheid juist accentueert. Mijn varkens mis ik het meest - aardige, slimme dieren, lekker vlees. In 1993 vroeg Jaffe Vink of ik in Trouw tien lastige vragen van Max Frisch wilde beantwoorden.
Vraag 9
Zou u liever dood willen zijn of nog een tijdje willen leven als een gezond dier? En als welk dier?
Antwoord
Ik zou graag nog een tijdje willen leven als een gezond varken. Ik heb honden, katten, kippen, kalkoenen, eenden en een kanariepiet, en aan sommige van deze dieren ben ik een beetje gehecht. Het liefst ben ik in de buurt van mijn varkens, ze ruiken zo lekker en ze slapen zo genoegelijk. Als ik 's nachts bij ze ga kijken en luister naar hun zachte snuiven, heb ik vaak de neiging naast ze te gaan liggen in het stro. Dat doe ik nooit, ik ben bang voor gek versleten te worden. Ik ben blij dat Max Frisch me de mogelijkheid geeft in eerbaarheid te antwoorden: graag een varken.
| |
Vleermuis
Ik koop een zwaar kolenfornuis bij een wijnboer in Frankrijk en vervoer het op een zware aanhanger naar Nederland. Daar metsel ik een
| |
| |
schoorsteen tegen het huis die boven de nok reikt en zo stook ik tien jaar. Daarna komen er verbouwingen die het fornuis overbodig maken en de schoorsteen wordt gesloopt. Als ik de driedelige ladder helemaal uitschuif en op een van de hoogste sporten ga staan, als ik dan niet te vaak naar beneden kijk, mijn evenwicht op een zelfbedachte, maar aan het zen-boeddhisme ontleende wijze vastzet - de steenbeitel voorzichtig in de linkerhand, de hamer in de rechter - kan ik mijn bouwwerk steen voor steen afbreken. Maar dan moet er ook niks gebeuren. Beneden heb ik een oud matras neergelegd, ik wil de vallende stenen zoveel mogelijk ongeschonden houden. Het gaat goed, soms glipt er een steen onder mijn beitel vandaan, valt op het dak, breekt een pan, maar komt tenslotte waar ik hem bedoeld heb, beneden.
Na een uurtje hakken toch een incident. Ik sta nog zeer hoog, ruim boven de bravoure-grens. Uit een spleet komt een levend wezen tevoorschijn, we staan oog in oog, ik heb niet veel uitwijkmogelijkheden. Het is een vleermuis. Het beestje moet een uur lang in onzekerheid en nood verkeerd hebben. Ongedetermineerd geweld, hels geluid, staal op staal. Als ik me beweeg, val ik te pletter, terwijl hij zich comfortabel op zijn wieken kan begeven. Ik houd me stil, ik ken de middeleeuwse angst voor de vleermuis niet, hij snort langs mijn gezicht de lucht in, ik verbeeld me dat hij mijn wenkbrauwen aanraakt, maar het kan ook de trillende lucht zijn. Ik kijk hem na, hij blijft even op mijn hoogte tussen de bomen vliegen. Wat gaat er met hem gebeuren, is hij blind, kan hij overdag een nieuwe schuilplaats vinden?
| |
Overvliegende postduiven
Ik weet niet precies hoe de hiërarchie van het genot eruit ziet, maar een zomers ontbijt onder een boom staat op een hoge plaats. Ik zit onder die boom met twee boterhammen met kaas, een kop koffie en een glas sinaasappelsap. Ik wacht op het geluid van de postauto. Ik hoop dat hij een brief zal brengen, in mijn opvatting van beschaving moet een man iedere dag een brief schrijven en er (dus) ook iedere dag een ontvangen. Maar voor de postauto komt, hoor ik eerst iets anders, een geluid uit de natuur, ik weet niet wat. Het is een geluid waar geen mensenhand aan te pas komt, aanzwellende regen, fluisterend vuur, de aankondiging van een aardschok, een omvallende eik van driehonderd jaar oud.
| |
| |
Hoe snel kan men denken? Ik denk aan deze vier geluiden in een halve seconde. In de andere helft denk ik ‘duiven’. Vroeger, wonend in de binnenstad van Amsterdam, had ik altijd postduiven. Ik bracht vele uren door op het dak van het huis, ik weet hoe een stad zich verhoudt tot zijn hemel. Ik was lid van een postduivenvereniging in de Dapperbuurt, een buurt waar iemand domweg gelukkig is geweest en daarover een gedicht heeft gemaakt dat beroemd geworden is. Ik heb wel eens een redevoering gehouden op een feestavond van de vereniging. Het was begin jaren zestig, de meeste leden waren gewone arbeiders, die op de communistische partij stemden. En als u per se wilt weten waar die redevoering over ging, over het gewone, dagelijkse leven, met een snufje poëtische hoogdravendheid, want dat verwachtten ze van mij. Ik zei dat de bourgeoisie wel kon gaan logeren aan de azuren kusten van de Middellandse Zee, maar dat wij onze duiven in onze naam over Europa lieten vliegen, dat zij onze ogen en oren waren, en ons genot. Ik ben altijd een bedrieger geweest die zich gemakkelijk door de taal op sleeptouw liet nemen.
Kennen de mensen het geruis van overvliegende postduiven, in een troep bijeen om samen het huis te bereiken? Honderden kilometers, soms wel duizend, geconcentreerd vliegen. Ik kijk omhoog, maar zie ze niet. Dan zie ik ze. Het gebeurt en is meteen voorbij. Het is een ervaring, maar met teveel ingebakken poëzie, en dus onbeschrijfelijk. Zwijgen kan niet verbeterd worden.
|
|