de zich iets verder tot een uitgestrekt moerasland. Dat moerasland, het fraaiste jachtgebied dat ik ooit heb gezien, werd met passie beheerd door mijn neef die het onderhield als een park. Door het drassige gebied, verlevendigd door het geruis van de immense, op de wind deinende rietvelden die het bedekten, waren smalle kanalen uitgegraven waar met een boom voortbewogen platbodems geluidloos over het stilstaande water gleden, de rietstengels zachtjes beroerend, wat maakte dat snelle visjes ijlings tussen de waterplanten vluchtten en waterhoentjes onderdoken zodat hun zwarte, spitse kopjes plotseling waren verdwenen.
Ik koester een mateloze liefde voor het water: voor de zee, al is die te groot en te onstuimig, onmogelijk te bezitten, voor de o zo lieflijke rivieren die echter stromen, wegvluchten, je verlaten, en vooral voor de moerasgebieden waar de harteklop van het onbekende leven van de waterdieren hoorbaar is. Het zijn in zichzelf besloten volmaakte werelden op aarde, andere werelden met een eigen leven, eigen vaste bewoners en eigen passanten, stemmen, geluiden en bovenal een eigen mysterie. Niets is verwarrender, verontrustender, verschrikkelijker soms, dan een moeras.
Waarom zweeft er angst boven die lage watervlakten? Zijn het de vage geluidjes van het riet, de vreemde dwaallichtjes, de diepe rust die er heerst in windstille nachten, de grillige mistslierten die als lijkwaden over de rietstengels hangen of wellicht het onmerkbare, o zo lichte, o zo zachte kabbelen dat soms vreeswekkender is dan de kanonnen van de mens of het donderen van de hemel en dat de moerassen doet lijken op landen waarvan je hebt gedroomd, angstwekkende landen die een onkenbaar en gevaarlijk geheim verbergen.
Neen. Iets anders maakt er zich uit los, een ander, diepzinniger, ernstiger mysterie huist in die dichte nevel, het mysterie van de schepping misschien wel! Want was het niet in stilstaand, modderig water, in de drukkende vochtigheid van doordrenkte grond onder een hete zon dat de eerste kiem van het leven zich roerde en trillend aan het daglicht kwam?
Ik kwam 's avonds aan bij mijn neef. Het vroor dat het kraakte.
Tijdens het avondeten, in de grote kamer waarvan de buffetten, de muren en het plafond waren overdekt met opgezette vogels die hun vleugels uitsloegen of op een tak zaten die aan de wand was gespijkerd. Je zag er haviken, reigers, nachtzwaluwen, buizerds, tersels, gieren, valken