ring met een man die een wurgslang in een gigantisch terrarium in de kelder had staan. Lang had die relatie niet geduurd, want die man had zijn terrarium interessanter gevonden dan Marina.
En nu had ze dus Maarten. Haar ouders waren dol op hem, al had haar vader wel de gewoonte haar vriend ‘de autist’ te noemen, maar gelukkig niet waar Maarten bij was.
Terwijl ze over de snelweg reed zong ze de hele tijd: ‘Tommie, Tommie, Tommie, Tommie,’ en ze vroeg zich af hoe ze haar hond en haar vriend aan elkaar zou laten wennen.
Die avond kookte ze iets makkelijks: kip met rijst en saus uit een potje waarop Chicken Tonight stond, want daar was Maarten dol op. Je had die saus ook in andere smaken, maar die vond Maarten niet lekker.
Toen Maarten thuiskwam, hij was schilder en timmerman, en in de zomer ook tuinman, want hij kon veel met zijn handen, zette ze de maaltijd op het aanrecht klaar.
Nadat ze ook een glas cola voor hem had neergezet, hij dronk het liefst cola bij het eten, zei ze: ‘Kijk.’
‘Wat is dat?’ vroeg Maarten.
‘Tommie,’ zei ze.
‘Het beweegt.’
‘Het is een Rhodesische pronkrug,’ zei ze, ‘weet je hoe oud hij is?’
‘Wie laat hem uit?’ vroeg Maarten.
‘Ik,’ zei ze.
Maarten keek even naar de hond en zei toen niets meer. Hij at snel zijn rijst met kip, dronk de cola en daarna ging hij weg. Soms ging hij weg, zo was hij. Wandelen, vissen, naar de sportschool. Naar de kroeg ging hij niet, daar hield hij niet van.
Marina ging voor de tv zitten met Tommie op haar schoot. ‘Wat ben je mooi,’ zei ze. ‘Wat ben jij een mooie hond.’
Net toen het tot haar doordrong dat ze geen hondenvoer in huis had, belde haar vader. ‘Hoe is het met de autist?’ vroeg hij.
‘Ik heb een nieuwe vriend,’ zei ze, ‘hij komt uit Rhodesië en hij loopt op vier poten.’
‘Wanneer komt de autist mijn schuurmachine terugbrengen?’ vroeg haar vader.
‘Pappie,’ zei ze. ‘Ik heb een nieuwe Rhodesische vriend.’
‘Rhodesië bestaat niet meer, ik wil dat de autist eindelijk mijn schuurmachine terugbrengt.’