‘Geen bere...?’ zei ik.
‘Gehaktbal,’ zei hij voor ik mijn zin kon afmaken. De mannen zwegen en ik haalde het blik uit de koeling. Gehaktballen anderhalve minuut op 180 graden. Ook hem bracht ik de bal op een kartonnetje omdat hij bij een tafeltje in het zicht van Baas was gaan zitten en je een invalide nou eenmaal niet laat, nou ja je snapt het. Ik was nog maar net terug achter mijn balie, of ik hoorde een plof, gevolgd door het geschrok van de hond die de gloeiende bal naar binnen werkte. Verbaasd over zoveel geluk op één dag of over het kokende vlees dat nu zijn slokdarm volgde, perste hij een paar tranen uit zijn ogen en ging weer liggen. Ik keek naar de mannen, naar Baas en naar Erik. Erik propte met een blik die het midden hield tussen venijn en een lach het stuk karton in zijn mond.
Een scène uit een slechte film, een hele slechte film, dacht ik. Maar de regisseur had nog meer slechte ideeën en voerde een volkomen onlogische figurant op. De man die plotseling voor me stond had de bouw van een gokhal, met aandacht trekkende tattoos en een ware uitstalling van zilveren ringetjes en glimmende knopjes in allerlei daarvoor aangebrachte gaten.
‘Marlboro,’ zei hij en schoof een briefje van tien euro over het formica naar me toe.
‘Marlboro, alstublieft,’ zei ik en schoof het pakje met het wisselgeld terug. Hij ging meteen weg, zonder een groet, wat me ditmaal niet stoorde.
Weer werd het stil. Een stilte die elke moment uit elkaar zou kunnen spatten.
Baas stond op, zijn ogen hield hij op Erik gericht die een restje karton uitspuugde in de asbak voor hem op het tafeltje. Baas liep als een cowboy met revolverpijn.
‘Twee ballen gehakt,’ zei hij met een irriterende nadrukkelijkheid in zijn stem. Ik had het blik nog op het aanrecht staan en liet de twee gewenste ballen in het sissende vet dalen. Ik beet op mijn lip, niet blij met de situatie die als een soufflé de pan uit kon rijzen maar hopelijk zou inzakken, wat meestal het geval was. Ik keek op de klok, bijna drie uur, op Pim kon ik voorlopig nog niet rekenen.
‘Twee ballen gehakt,’ herhaalde ik. Ik liet een vork vallen maar liet hem liggen. Nooit zal ik iets oprapen als er klanten zijn. Pas als er even niemand is kan ik me voorover bukken om wat dan ook op te rapen.