Selma begon me steeds intenser op te winden. Soms liep ik na schooltijd een stukje met haar op. We praatten wat over de leerstof.
Weer wat later, met haar oplopend, vroeg ik: ‘Zijn jullie veel familie kwijtgeraakt?’
Ze keek me even hooghartig aan. ‘Wat heb jij daarmee te maken?’
‘Ik, we, wij zijn ook joden,’ hakkelde ik.
‘Nou, gefeliciteerd.’ Abrupt stak ze de straat over. Verbluft bleef ik staan. We zijn toch joden onder elkaar, waarom doet ze zo? dacht ik beledigd. Thuisgekomen vertelde ik een deel van het verhaal aan mijn moeder.
‘Misschien vindt ze het te pijnlijk,’ reageerde ze. ‘Je bent ook vaak zo nieuwsgierig, op het onbeleefde af.’
Ik vertelde mijn moeder over Meindert, hoe ze hem uitscholden met ‘Je vader is een NSB-drol en je moeder een moffensnol.’ Ze keek geschrokken en om het nog erger te maken vroeg ik: ‘Is een snol hetzelfde als een hoer?’
‘Ik wil niet dat je dergelijke woorden in dit huis bezigt!’ zei ze met stemverheffing.
‘Huis?’ schamperde ik. ‘We hébben niet eens een eigen huis. Heemstede was ons laatste huis, weet u wel?’
‘Doen de meisjes op school ook mee aan dat schelden?’ gooide ze het over een andere boeg.
‘Nee, de meisjes schelden hem nooit uit... Zeker omdat hij zo knap is.’
‘Haalt hij hogere cijfers dan jij?’ Het woordje knap had meer betekenissen. Als ik ja zou zeggen zou ze teleurgesteld reageren. Ik spande me tot het uiterste in om hogere cijfers te halen, maar dat lukte me gewoonweg niet meer. Ze overhoorde me mijn lessen met een ijzeren discipline, ondanks haar verstikkende verdriet - dat ook mij verstikte. In ons leven was nooit plaats voor vrolijkheid en dat we amper geld hadden, maakte het allemaal nog uitzichtlozer.
‘Ik ben nog steeds de beste van de klas,’ zei ik en ze knikte goedkeurend. Mijn volgende rapport zou het logenstraffen. Meindert had zelfs geen moeder meer die voor hem zorgde en zijn huiswerk overhoorde.
Toch was ik jaloers op hem én op Selma.