‘Je vous donne la main de mon mari,’ zei madame plotseling. In haar hand had ze een grote bruine envelop waaruit ze een röntgenfoto haalde. Op de foto zag Bette een hand en een gedeelte van spaakbeen en ellepijp. Met een schaar knipte madame de donkere hoeken van de foto en hield die voor haar ogen.
’Voilà!’
Bette zette haar auto op de open plek onder de bomen, naast die van haar broers. Max die vanmiddag zou komen, zou de zijne er makkelijk naast kunnen zetten. Dan waren ze sinds jaren weer compleet. Al was compleet niet het juiste woord. Zo compleet mogelijk. Als gezin. Als broers en zus.
Het huis dat halverwege een heuvel lag, zag er van deze kant groot en stevig uit. Chiel had een groot deel van de rommelige braamstruiken weggekapt, zodat de ramen van de benedenslaapkamers weer zichtbaar waren. Hij stond met een stok in het vuurtje te poken waarin hij de gesnoeide takken verbrandde.
‘Er is voor je gebeld,’ zei hij, terwijl hij zijn ogen op het vuur gericht hield.
‘Hij zei zijn naam niet.
Was duidelijk verbaasd dat jij niet opnam, maar ik.
Vroeg of mijn zus er was en hing weer op.
Ik herkende zijn stem, denk ik.
Hoe heette die vent ook alweer?
Jij belde er toen dagelijks mee.
Heb je nog steeds contact?
Ik dacht dat hij jou vijfjaar geleden had laten barsten.’
Hij sloeg zijn ogen naar haar op zonder zijn hoofd te bewegen en staarde weer in het vuurtje dat erg begon te roken. Bette haalde haar schouders op. Uit de grote bruine envelop haalde ze een donkergrijs strookje. Ze hield het strookje voor haar ogen.
‘Voor vanmiddag! Ik heb er vier.’
Haar linkerneusvleugel trilde.
Ze pakte haar mand en liep de trap op die lang geleden door haar vader in de rotsige bodem was uitgehakt. Zo kwam ze op het terras dat toegang gaf tot de keuken en de rest van het huis.
Nu bellen, na vijf jaar stilte.