hoop op gevestigd heeft. Die fijne collega, die op zijn beurt niet weet dat hem hetzelfde wacht, met een zelfde brief. En dan zie ik zo iemand kijken. Naar mijn pak. Naar mijn hoofd, dat wél fris geschoren is en gekapt door een echte kapper. Naar mijn schoenen. Naar de foto van mijn keurig aangeklede kinderen en van mijn echtgenote, die nergens uit de toon zal vallen. En dan zie ik de verachting in hun ogen, het ongeloof dat dit allemaal zal gaan gebeuren aan hen, die al jaren zonder enig succes voorthobbelen, van binnenkomst tot lunch en vandaar weer dobberend tot het veel te vroege vertrek. En in de tussentijd zitten ze bij elkaar en vergaderen ze, of noemen dat zo, tenminste. Dat er ooit nog wel eens iets tot stand komt, mag een wonder heten. Soms tref ik ze achter hun bureaus, die kreunen en doorbuigen onder de stapels papier, boeken, dvd's, ongeopende enveloppen, missives van mij die niet gelezen zijn en oude tijdschriften. Daarop hebben ze abonnementen, voor de inspiratie, beweren ze, maar in feite om een beetje bladerend en lezend de dag door te komen, voor ze weer bij elkaar gaan zitten om te praten over mij, de nieuwe structuur en hun vermoedens over elkaar - en nooit hun eigen positie. Eigenlijk vind ik ze gewoon een beetje vies, zoals ze daar zitten. Op mijn bureau geen papier, geen leeswerk, geen kranten. Alles is opgeborgen of weggegooid. Orde begint op je bureau, zeg ik wel eens tegen zo'n type, alleen maar om de verbijstering en de verontwaardiging te zien. ‘Maar ik heb mijn werk op mijn bureau!’ zeggen ze dan, of ‘Dat is mijn archief.’ Ja, denk ik dan, maar niet zo lang meer. Het duurt niet lang voordat het met een brede armzwaai van harte in de kliko wordt geschoven. Chemisch afval, zeg ik dan, en er moet toch altijd wel iemand lachen. Meestal de volgende op de lijst. Alsof ik hier mijn vrienden niet ken. Toen ik een kaartje rondstuurde over mijn niet geboren, nee, beter, vroeg gestorven kind, kon ik
de reacties ook voorspellen. Bijna niemand reageerde. Een enkeling, ja, wat vrouwen die hun medeleven betuigden en een paar mannen die ongemakkelijk lieten weten het allemaal heel erg te vinden. Maar de meesten zwegen. Geen enkele vorm van troost of steun. Dan weet ik het weer. Dat maakt me sterk. Ja, dat heb ik dan weer geleerd, hoe eenzaam je bent. En die verwachten dan dat ze, als ze tegenover me zitten, dat ik ze dan met mededogen zal behandelen. Nee, ik zie ze graag spartelen. Eerst een beetje heen en weer praten, informeren hoe het is, hoe het thuis is, en dan, als je de angst al ruikt, wham, het mes er in. Ach ach, zie ze dan kijken, zie ze