| |
| |
| |
De gast
Marc Colson
1
Hidayet Ünlü veegt de glasscherven op de stoep bij elkaar. De hals van de bierfles, met de beugel er nog aan vast, ligt tegen het plastic windscherm. Op de plaats waar de fles de avond tevoren is stukgeslagen vertoont het scherm nog sporen van opgedroogd bier. Ook zijn er grote klodders knoflooksaus tegenaan gekwakt. De rest van de scherven ligt verspreid over de stoep, tussen de ingang van de cafetaria en het fietspad. Hidayet Ünlü bukt om de stukken groen glas op zijn blik te vegen. Zweetdruppels parelen in zijn grijze snor. Zachtjes moppert hij op zichzelf.
‘Ik ben stom geweest.’
Hij komt overeind en blaast langgerekt uit, terwijl zijn blik rondgaat over het plein. Het is heet. In het park is een eendenechtpaar in slaap gevallen in de schaduw van het standbeeld. Op de kop van het beeld zit een duif. Het dier fladdert even, maar besluit toch te blijven zitten. Een man met een dichtgevouwen paraplu staat ernaar te kijken. De hemel is strakblauw.
Wie hoog boven het plein hangt in een luchtballon, ziet als hij omlaag kijkt een groene cirkel met daaromheen een brede ring. De groene cirkel is een park. Over de brede ring raast dag en nacht verkeer. Vanaf de ring strekken wegen zich naar alle windrichtingen uit, zodat het geheel van bovenaf lijkt op een ster. Het heeft iets van het bekende plein in Parijs. Maar dit is niet Parijs. Dit is Nijmegen. De ster heeft geen twaalf stralen, maar zes. In het midden staat geen Triomfboog, maar een onopvallend standbeeld, half verscholen tussen struikgewas.
Wie zijn blik laat rondgaan, ziet Concertgebouw De Vereeniging met zijn statige façade in Jugendstil. Ook zijn er bankgebouwen met veel spiegelend glas. Tussen het tweede bankgebouw en de Schouwburg staat een laag houten bouwsel. Het contrast met de omgeving is groot. Het ziet eruit als een vergeten bouwkeet. Dit is Restaurant Elly, eigendom van Hidayet Ünlü.
Hidayet Ünlü laat het laatste hoopje glasscherven van zijn blik glijden. Terwijl hij de afvalemmer weer naar binnen draagt, spreekt hij zichzelf verwijtend toe.
| |
| |
‘Rotjongens... Nooit flessen aan verkopen, nooit. Ik ben stom geweest.’
Hidayet Ünlü, negenenveertig jaar oud, kan bogen op dertig jaar ervaring in de horeca. Toen hij een jonge man was, werd hij ontslagen als automonteur. Net in diezelfde week besloot zijn oom Arif, oprichter van Restaurant Elly, definitief terug te gaan naar Turkije.
‘Ik ben te oud, Hidayet,’ zei hij. ‘Nederland kan nooit mijn land worden. Maar jij... jij bent jong. Het restaurant loopt goed. Neem het van me over.’
Zo werd Hidayet Ünlü, nauwelijks twintig jaar oud, eigenaar van een restaurant. Strikt genomen was het met meer dan een cafetaria, maar de aanduiding ‘restaurant’ nam hij als vanzelfsprekend over van oom Arif. Het liep inderdaad goed. De ligging van de keet aan het plein, tussen de Schouwburg, de concertzaal en de cafés van de binnenstad, garandeerde een gestage toevoer van gasten (niet: ‘klanten’).
Dertig jaar later heeft Hidayet Ünlü een bijna feilloze antenne voor zijn gasten. Staand achter zijn counter heeft hij door de glazen pui heen een panoramisch uitzicht over het plein. Hij kijkt aan tegen het park met het standbeeld, dat meestal aan het zicht wordt onttrokken door het verkeer op de ring. Van links en rechts komen, als de stoplichten op groen staan, golven van voetgangers en fietsers. Nog terwijl ze op het zebrapad lopen, registreert Hidayet Ünlü in zijn ooghoeken wie van de voetgangers zijn restaurant zal betreden. Niet het uiterlijk, maar de houding en beweging verraden hun bedoeling. Mensen die alleen maar willen passeren kijken niet op of om. Maar zijn aanstaande gasten lopen net iets langzamer, werpen een blik vooruit op het restaurant en tasten alvast in hun zakken op zoek naar kleingeld.
Hidayet Ünlü neemt zijn schaar en opent een doos ingevroren kaassoufflés. Terwijl hij de uitgestalde voorraad in de koelvitrine aanvult, ziet hij op het rechter zebrapad een blauw shirt met het opschrift ‘Yankees’. Daar is Halit al. Hidayet Ünlü probeert zich te herinneren hoe hij zelf was op zijn zestiende. Lang niet zo vriendelijk en gelijkmoedig als Halit, zijn zoon en toekomstige opvolger.
Halit komt binnen en groet zijn vader.
‘Let goed op, Halit. Je moet hiervan leren. Ik heb gisteren een fout gemaakt.’
De zoon pakt een blikje Spa uit de koeling.
‘Die jongens met zwarte jasjes, zij hebben hier rotzooi gemaakt. Ik
| |
| |
heb de scherven opgeveegd. Ik dacht: ik geef hun wat ze willen, dan zijn ze snel weer weg. Maar als jongens zó binnenkomen, verkoop dan geen bier. Als ze veel op hebben en tegen elkaar schreeuwen: geen halve liters.’
Halit knikt, neemt een slok van zijn Spa.
‘Dit is een goed restaurant, Halit. Je moet de gasten kennen. Niet persoonlijk kennen... hoe zegje dat? Je moet inschatten wie ze zijn. De studenten, die slaan geen flessen kapot. Maar kijk uit voor de schreeuwende jongens.’
Halit begint de friteuse te vullen met verse olie.
| |
2
's Middags is het nog warmer geworden. Een groep dames die uit de richting van het treinstation komt, koopt Cornetto-ijsjes. Ze zijn naar de stad gekomen om te winkelen. Terwijl ze de wikkels van hun ijsjes scheuren, besluiten ze dat het te warm is. Ze vertrekken in de richting van de Grote Markt, op zoek naar een terras.
Daarna zijn er een poosje geen gasten. Hidayet Ünlü kijkt uit over het plein. Daar heb je die man met de dichtgevouwen paraplu weer. Hij staat nog steeds aandachtig het standbeeld te bekijken. Zelden lopen er mensen in het park. Er leiden geen voetgangerstunnels of zebrapaden naar toe. Wie er wil komen, moet de brede ring oversteken. Voor wie slecht ter been is, is het park onbereikbaar. Toen zijn zoon nog maar acht jaar oud was, heeft Hidayet Ünlü hem voorgedaan hoe hij de rotonde moest oversteken. Liever tijdig zijn jongen voorlichten dan roekeloze experimenten afwachten. Om heelhuids de overkant te halen, moet je je eerst strategisch opstellen op de stoep. Omdat het verkeer tegen de klok in over de rotonde rijdt, moet je steeds naar links blijven kijken. Het wachten is op een luwte in de stroom, die in golven wordt gevoed vanuit de zes invalswegen, de stralen van de ster. Treedt er zo'n luwte op, dan begin je in een zo recht mogelijke lijn naar de rand van het park te lopen. Nog voor je op de helft bent, springen de stoplichten van de invalswegen op groen. Nu is het zaak de pas te versnellen, indien nodig te sprinten. Aan de rand van het park bij de bloemperken aanbeland, moet je niet vergeten over de draad te springen die op twintig centimeter boven de grond tussen houten paaltjes is gespannen.
Tegen de avond wordt het druk in Restaurant Elly. Hidayet Ünlü en zijn zoon voorzien gasten van friet, shoarma en frisdrank. Ook lopen
| |
| |
druppelsgewijs mensen in en uit die alleen komen voor de sigarettenautomaat. Over de stoep nadert een groepje schreeuwende jongens in zwarte jackjes. Zijn dat die van gisteren? Hidayet Ünlü meent een van de gezichten te herkennen. Maar het groepje loopt luidruchtig verder in de richting van de binnenstad.
Als Halit in het keukentje opzij wat zit te eten, verschijnen twee studenten in identieke bordeauxrode shirts. De ene neemt plaats aan een tafel, de andere bestelt twee grote friet saté. Van studerende gasten raakt Hidayet Ünlü uit zijn humeur. Vroeg in de avond zijn ze nog rustig en beschaafd. Maar 's nachts, als ze terugkeren voor een laatste snack, zijn ze schreeuwerig en steken ze verwarde betogen af. Als het even kan, laat hij Halit, die kalmer is dan hij, hun bestellingen afhandelen.
Met in beide handen een bakje friet saté voegt de ene bordeauxrode jongen zich bij de andere aan tafel. Ineens zit achter hen, aan de laatste tafel, de man met de dichtgevouwen paraplu. Hidayet Ünlü knippert met zijn ogen. Hij heeft hem met zien binnenkomen.
‘Dat doet Van Duin nooit,’ zegt de ene student. ‘Van Duin vraagt op het tentamen alleen dingen die hij letterlijk in de werkgroep heeft behandeld.’
‘Hoe weet je dat zo zeker?’
‘Omdat ik dat tentamen al drie keer heb gemaakt.’
De andere jongen lijkt niet gerustgesteld. De man met de paraplu leest in een dagblad. Halit komt weer te voorschijn uit het keukentje en zegt dat het zijn vaders beurt is om wat te eten. Hidayet Ünlü kijkt zijn zoon verstrooid aan. Dan trekt hij zich terug in het keukentje.
Na tien minuten is hij terug achter de counter. Hij veegt zijn mond en grijze snor met een servet af. De studenten staan net op. De man met de paraplu is verdwenen.
Had hij nou iets besteld? Heeft hij sigaretten uit de automaat gehaald?
Om kwart voor drie 's nachts stappen de bordeauxrode jongens weer binnen. Ze bestellen twee dürüm döners en nemen plaats. De ene jongen begint zwijgend zijn dürüm döner te eten. De ander probeert met luide stem zijn makker van iets te overtuigen. Hij gebaart wild en ongecontroleerd. De dürüm döner in zijn rechterhand, waar één hap uit is genomen, beschrijft slordige figuren door de lucht. Dan spreekt hij Halit aan. Op hoge toon verklaart hij dat hij Turks wil leren.
Hidayet Ünlü veegt geïrriteerd de counter schoon met een hygiënisch doekje. Met bewondering kijkt hij naar Halit, die kalm en onverschillig blijft.
| |
| |
| |
3
De volgende middag zit Hidayet Ünlü op zijn knieën naast het plastic windscherm. Het besmeurde deel ervan heeft hij met allesreiniger nat gemaakt. Met een spons wrijft hij over de sausresten en de biersporen. Een kleine, kalende man staat op de stoep met de rug naar hem toe. De man heeft een teckel aan de lijn. Hij staat te wachten, zijn glimmende hoofd gewend naar de verkeersstroom die van links nadert. Als de stroom luwt, dirigeert de man zijn teckel de rotonde op en begint hij aan de oversteek naar het park. Hidayet Ünlü buigt zich voorover om een hardnekkige vlek aan de onderkant van het scherm weg te schrobben. Stralen saus en bier zijn langs het plastic omlaag gedropen en hebben zich op de richel aan de onderkant verzameld. De sausresten zijn hard geworden.
Plots klinkt er luid en hoog gejank; Hidayet Ünlü schiet overeind. De teckel heeft zich losgerukt van zijn baas en rent naar de rand van het park. De lijn sleept over de straatstenen achter het dier aan. De kleine, kalende man is pas halverwege de ring. Hij trekt met zijn rechterbeen. Hidayet Ünlü kijkt naar links. Vier auto's rijden naast elkaar met hoge snelheid op de man af. Claxons loeien door elkaar. Uit alle macht beweegt de man zich vooruit, half lopend, half hinkend. Twee van de vier auto's wijken zo ver mogelijk uit naar de buitenkant van de ring. De derde remt hard en maakt op het laatst een abrupte slingerbeweging om de man te ontwijken. Deze heeft nog twee meter af te leggen naar de parkrand als de vierde auto hem raakt met een zachte klap. De man tolt rond zijn as, zijn armen zwaaien door de lucht. Hij valt voorover op de gespannen draad. Met zijn handen en zijn hoofd komt hij terecht in het bloembed, terwijl zijn benen nog de straat op steken.
Het verkeer komt tot stilstand; de binnenste rijbaan als eerste, dan de baan ernaast, dan de baan daarnaast. Al snel is er een geweldige opstopping, tot voorbij de stoplichten. Hidayet Ünlü drukt Halit op het hart in het restaurant te blijven, terwijl hij zelf poolshoogte gaat nemen. Hij slalomt tussen de stilstaande auto's door. De zomerlucht trilt boven de motorkappen. De teckel likt de kale kruin van zijn baasje. De man blijkt gewoon bij kennis te zijn en klaagt alleen over zijn been.
‘Mijn rechterbeen... Hij heeft precies mijn slechte been geraakt.’
De politie arriveert snel. Met pionnen en borden zet ze de binnenste strook van de rotonde af. Na tien minuten verschijnt ook een ambulance, die het laatste stukje doorsteekt over de paden van het
| |
| |
park. De kalende man wordt in de ambulance geschoven. Liggend op de brancard sommeert hij zijn teckel om in de wagen te springen.
Minder dan een uur na het ongeval is alles op het plein weer als daarvoor.
| |
4
Een dag later is het weer omgeslagen. Hidayet Ünlü werpt haastig twee afvalzakken in de container die achter Restaurant Elly staat. De regen plenst op hem neer. Snel gaat hij weer naar binnen, waar hij met een handdoek zijn hoofd en zijn schouders dept. Hij droogt zijn brillenglazen.
‘Een koffie alstublieft.’
De woorden klinken erg zacht. Hidayet Ünlü kijkt in twee grote, heldere ogen. Ze zien hem aan, niet vriendelijk, niet streng. Ze zijn van een merkwaardig grijsgroen en kijken zonder knipperen, zonder de minste trilling van oogspiertjes. Hidayet Ünlü kijkt terug. Dan herinnert hij zich wat hij moet zeggen.
‘Eén koffie. Dat is één euro vijftig.’
De man betaalt en neemt plaats aan de tafel naast de ingang. Hij laat zijn dichtgevouwen paraplu leunen tegen het raam. Het ding druppelt niet. Ook zelf is de man helemaal droog. Zijn volle blonde haardos golft licht; aan de slapen is het grijzend. De man pakt een dagblad. Hij draagt onopvallende kleding, een vaal donkerblauw jack, een beige broek.
De regen striemt nu tegen de pui van Restaurant Elly. Het park is onzichtbaar achter de sluiers van water. Als Hidayet Ünlü een kop koffie voor de man op de tafel zet, legt deze het dagblad weg. Het is de Hürriyet van eergisteren.
‘Dank u. Koffie rechttoe rechtaan. Weet u hoe bijzonder dat is?’
Hidayet Ünlü voelt zich slecht op zijn gemak, maar besluit meteen dat daar geen reden voor is. Hij kijkt de man vragend aan in zijn volstrekt bewegingloze, grijsgroene ogen. Ze lijken wel van glas...
‘Er zijn overal van die bars,’ zegt de man nog altijd even zacht. Hidayet Ünlü buigt voorover om hem te kunnen verstaan.
‘Van die gespecialiseerde koffiewinkels. Je komt daar binnen en loopt tegen een immense menukaart aan. Tientallen soorten koffie, elk in aparte maten en met verschillende toevoegingen. Ik ben er één keer geweest en heb toen koffie besteld. Gewoon “één koffie”. Het personeel
| |
| |
begreep er niets van. Ik moest worden gered door een vrouw achter me in de rij. Zij vertaalde mijn bestelling in koffiejargon. “Regular Tall Black Coffee, Medium Brew” had ik moeten zeggen.’
Halit komt binnen, drijfnat. Hij groet zijn vader en loopt door naar het keukentje. Hidayet Ünlü volgt zijn zoon om hem te zeggen dat de eigenaar van de speelautomaat die ochtend al is langs geweest. En ook om zich te onttrekken aan die starre, grijsgroene blik, waar hij onrustig van wordt. Halit wringt zich moeizaam uit zijn doorweekte, blauwe Yankee-shirt. Hij wrijft zijn haren droog en trekt een ander shirt aan. Daarna opent hij een blikje Spa en neemt een teug. Hij tilt het grote blik olie van de grond en begint de friteuse te vullen.
‘Er staat koffie op tafel,’ zegt hij met een zijwaartse hoofdbeweging.
Hidayet Ünlü kijkt. De man met de paraplu is verdwenen.
| |
5
Het is vroeg in de avond. De drukte rond etenstijd is zojuist geluwd in Restaurant Elly. Hidayet Ünlü en zijn zoon hebben een grote bestelling voor de Schouwburg afgewerkt. Tien hamburgerschotels, twintig kipcorns en zes van de grootste zakken friet. De kopersectie van het Moldavisch Staatsorkest had honger.
Halit zit opzij in het keukentje te eten. Bij uitzondering laat de eetlust Hidayet Ünlü in de steek. Drie studenten komen binnen. Eén van de gezichten heeft Hidayet Ünlü nog nooit gezien. De andere twee zelfingenomen smoeltjes herkent hij. Het zijn dezelfde jongens als de week daarvoor. Ze dragen nu groen gestreepte in plaats van bordeauxrode shirts. Plots bevangt een geweldige, nauwelijks te beheersen ergernis Hidayet Ünlü. Hij wringt de theedoek, die droog is. Hij gebaart naar Halit dat die de bestelling moet afhandelen.
Eén van de studenten draagt drie porties friet saté naar de tafel en neemt plaats naast zijn twee makkers. Dan komen grijsgroene ogen tevoorschijn van achter de speelautomaat. De man met de paraplu kijkt Hidayet Ünlü aan. Hij bestelt niets. Traag beweegt hij voor de counter langs. Hij voegt zich bij de studenten. Vraagt hij hun iets? Zijn stem is nog even zacht, Hidayet Ünlü kan het niet verstaan. De man neemt tegenover de jongens plaats aan de tafel. Zijn paraplu plaatst hij tegen het raam.
‘Van Duin is gewoon een prutser,’ zegt een van de studenten, de nieuweling. ‘Hoe haalt hij het in z'n hoofd om dit soort tentamen- | |
| |
vragen te stellen? Ik ga morgen heel precies het examenreglement doorspitten.’
‘Zeg dat wel. Ik bedoel: hal-lo? Alsof wij niet ook nog andere vakken hebben...’
De man met de paraplu zegt iets. Het is onmogelijk te verstaan van achter de counter. De studenten eten van hun friet saté terwijl de man praat. Ze lijken maar matig geïnteresseerd in wat hij zegt, maar ze zijn in ieder geval zo beleefd er niet doorheen te praten.
Buiten klinkt lawaai. Een stuk of tien jongens in zwarte jackjes loopt schreeuwend over de stoep. Ze duwen en stoten tegen elkaar aan als jonge honden. Het is al te donker om gezichten te kunnen onderscheiden. Het groepje gaat aan Restaurant Elly voorbij, in de richting van de binnenstad. De laatste van het stel, een kaalkop, geeft een harde trap tegen het plastic windscherm. De kozijnen van het restaurant trillen ervan. Geschrokken kijken de studenten naar buiten. De kaalkop haast zich door rood licht over het zebrapad, de rest van zijn groep achterna.
Een van de studenten schuift zijn friet saté van zich af. Het bakje is nog voor driekwart vol.
‘Geen honger meer.’
De anderen kijken hem verbaasd aan. De nieuweling schuift het bakje naar zich toe.
De man met de paraplu begint weer te spreken. Twee studenten eten verder, terwijl degene zonder honger, een tikje onbeleefd, dromerig uit het raam kijkt. Even later staat het drietal op. Al die tijd hebben ze geen woord tegen de man gezegd.
Al om half twaalf zijn ze terug in Restaurant Elly. Dat is nog nooit gebeurd, er moet iets aan de hand zijn. Alle drie zien ze uitzonderlijk bleek. Het gezicht van een van hen is zelfs groen te noemen.
‘Jullie satésaus,’ zegt de nieuweling tegen Halit. ‘Kijk eens goed naar jullie satésaus. We zijn er helemaal raar van. Het blijft net binnen. Maar het is foute boel.’
‘Ik moet even gaan zitten,’ zegt de jongen met het groene gezicht. Hij neemt plaats aan hun vaste tafel.
Halit neemt een lepel en proeft van de satésaus. Ook zijn vader laat hij proeven. Er is niets mee aan de hand. Hidayet Ünlü bekijkt het drietal een tijdje, zucht dan. Hij fluistert Halit iets in het oor. Deze geeft de studenten het bedrag van drie grote friet saté terug en biedt een
| |
| |
drankje aan van het huis. De jongens nemen aarzelend, maar beleefd, drie blikjes Spa in ontvangst en verdwijnen in de nacht.
| |
6
Ongenadig schijnt de zon op het plein, op het park, op Restaurant Elly. Het is zo heet dat Hidayet Ünlü de deur naar de stoep heeft opengezet. Loom staat hij te soezen achter zijn counter, terwijl een ventilator lucht in zijn gezicht blaast. Kijk, daar is het mannetje met de teckel weer. De teckel loopt voorop. Daarachter de iele gestalte van zijn baas, die sleept met zijn rechterbeen. Traag gaan ze voor het restaurant langs. De kale schedel van het mannetje glimt in de zon. Die is er nog goed vanaf gekomen. Hij zal het wel uit z'n hoofd laten om nog eens een oversteek naar het park te wagen. Hidayet Ünlü prijst zichzelf dat hij zijn zoon altijd goed heeft beschermd tegen het gevaar van de rotonde. Alleen het gevaar van de gasten, van sommige gasten, daar moet de jongen nog mee leren omgaan.
In het park is een tribune verschenen. Hij staat er opvallend vroeg. Ieder jaar vindt op dit plein de intocht van de Wandelvierdaagse plaats. Maar dat is pas volgende week. Tegen die tijd zullen de helft van de rotonde en twee stralen van de ster tijdelijk omzoomd zijn door hoge tribunes. Deze tribune is klein en staat nogal plompverloren achter het standbeeld. Even bekruipt Hidayet Ünlü de dwaze gedachte dat het bouwsel daar bij toeval is neergekomen vanuit de lucht. De tribune is leeg. Bijna leeg, want op een stoeltje in de rechter bovenhoek zit een man. Zijn paraplu ligt dwars over zijn bovenbenen. Hij zit aandachtig het standbeeld te bekijken. Hidayet Ünlü knijpt zijn ogen tot spleetjes. Zelfs van deze afstand ziet hij de grijsgroene kleur. De man kijkt hem aan.
Met een klap valt het plastic windscherm omver. De pui van Restaurant Elly trilt. De kale jongen met het zwarte jack beent lomp over het windscherm heen en komt naar binnen. De voltallige groep met de zwarte jacks volgt hem. De laatste slaat de deur hard dicht. Het restaurant staat helemaal vol.
‘Doe ons tien halve liters.’
Achter de kaalkop is geduw en getrek. Er wordt gestampt op de vloer. Iemand laat een luide boer. Hidayet Ünlü staat als verlamd, maar zijn hoofd werkt snel. Nu consequent zijn. Geen bier voor deze rotzooitrappers. Nu moet hij Halit laten zien hoe je dit gevaar bezweert. Maar het is tien man tegen één, want Halit ligt sinds gisteren ziek op
| |
| |
bed. Deze jongens zien er niet uit of ze bereid zijn tot onderhandelen. En dan nog die afschuwelijke hitte, de drukte op het plein... Al dat verkeer, die lawaaiige vrachtwagens... Wanneer gingen ze de boel ook weer afsluiten voor de Vierdaagse, om alle -
‘Hé, ben je doof? Tien halve liters zei ik.
‘En een koffie alstublieft.’
De tweede stem klinkt zacht. Grijsgroene ogen kijken Hidayet Ünlü volstrekt bewegingloos aan te midden van de groep jongens. Een paar seconden lang kijkt hij verbijsterd terug. De man... hoe ...?
Hidayet Ünlü schraapt zijn keel, recht zijn rug.
‘De meneer was eerst,’ besluit hij. ‘Eén koffie. Dat is één euro vijftig.’
Verbaasde gezichten kijken elkaar aan. De kaalkop fronst, daarna vernauwen zijn ogen zich. Hij vraagt:
‘Koffie? Wat lul je over koffie?’
De man legt zijn paraplu op de counter, begint muntjes te zoeken in zijn portemonnee. Zijn volle, blonde haardos, grijzend aan de slapen, steekt af tegen de gemillimeterde kopjes om hem heen. Hij beweegt zich naar de sigarettenautomaat, maar het gaat hortend. Zijn linkerbeen sleept.
Als hij met sigaretten terugkeert bij de counter, zegt hij iets tegen de jongens. Hij wordt genegeerd. Geen van hen zegt iets terug. Niemand lijkt hem zelfs maar op te merken.
De kaalkop krabt vinnig op zijn achterhoofd. Zijn blik blijft kleven aan de bevroren kaassoufflés in de koelvitrine.
‘Bah! Wat een rattentent is dit... Wat doen we hier eigenlijk? We gaan.’
De deur gaat open, weer is er geduw en gestamp. Binnen tien seconden staat de hele groep buiten. Sarrend en ruziënd gaan ze in de richting van de binnenstad. Eén van hen braakt nog op het gevallen windscherm.
Hidayet Ünlü zucht. Met een theedoek bet hij zijn voorhoofd, zijn grijze snor, zijn handpalmen. Hij wrijft zijn brillenglazen schoon.
Op de counter ligt geen paraplu meer. De man staat al in de deuropening.
‘Laat u die koffie maar zitten. U ziet me binnenkort weer.’
Voorzichtig zet hij zich in beweging, steunend op zijn paraplu. Uiterst langzaam verdwijnt hij over het zebrapad in de mensenmenigte.
|
|