Nadat ze waren vertrokken kwam er een mooie vrouw met twee flessen wijn en glazen binnen. Ze liep met snelle pas, blootsvoets. Ik merkte nog op dat ze hoge, puntige borsten had, van het soort dat lichtjes deint en de aandacht trekt.
Ik had verwacht dat hij me grondig over de Koerden uit zou vragen. Het was een warme avond. Hij vroeg me met hem het balkon op te gaan. De maan kwam op. Ik keek hem aan. Zijn gezicht glom van het zweet. Het werd vervuld van licht. Aan de overzijde van de Bosporus zagen we het Aziatische deel van de stad liggen.
Voor hij een slok uit zijn glas had genomen, vroeg hij: ‘Wat vind je van de gedichten van Yahia Bey?’
Hij bemerkte mijn verbaasde gelaatsuitdrukking. ‘Je kent zijn gedichten toch?’
‘Jazeker, maar ik -’
‘Geef antwoord.’
‘Zowel zijn taal als zijn onderwerpen zijn vernieuwend en gezond, en spreken me aan,’ zei ik.
Ik schraapte mijn keel.
‘Dat wist ik wel. Je stelt het nieuwe en het goede op prijs.’
Hij glimlachte.
Ik werd onzeker.
Hij zette zijn glas weg en keek uit over het park. Het duister stond op het punt alle onderscheid tussen struiken en bomen uit te wissen. De beuken, eiken, edel- en zilversparren, de dichte, ondoordringbare mirten en alle andere struiken waren veranderd in één groot massief geheel: zwart, in een park op de grens tussen Europa en Azië, tussen de Zwarte en de Middellandse Zee.
Men bracht ons een schaaltje gedroogde ansjovis.
Het toenemende duister scherpte mijn gehoor.
Een paar vogels, ik neem aan balkansperwers of schreeuwarenden, vlogen elkaar na. Hun geluid hieuw in de zwarte nacht. Hij bood me aan in het Paleis te blijven slapen.
Ik voorvoelde nog steeds geen gevaar.
Het was een vredige nacht. We ontbeten samen.
Ik praatte over de dichter Baki. Ik merkte dat hij daar prijs op stelde. Ik wilde mijn heer niet hinderen. Ik ben geen strijdlustig persoon. Het meest van al wenste ik een behaaglijk leven. Ik haat conflicten. Als er iets is waar ik nooit genoeg van krijg, dan is dat het lezen van of pra-