terug. Knap gedaan, dat zeker, maar het was pijnlijk om te zien hoe ze de laatste tijd telkens van dat soort afbeeldingen maakte, aan het borduren voor de kleinkinderen die ze niet had van de kinderen die ze niet had, een imaginair leven dat doorging, onzichtbaar verscholen achter haar gemis. Dertig jaar geleden waren het eenden en zwanen, nu beren en hondjes. Hij vouwde de krant open.
Tijdens het eten vertelde Dorien dat ze in de winkel een collega van hem was tegengekomen die haar straal had genegeerd, alsof hij haar niet kende. ‘Je bijna-naamgenoot.’
‘Dat is dan ook de enige gelijkenis tussen ons. Zelfs het woord “collega” is hier niet van toepassing, ook al houdt hij zo nu en dan een penseel in zijn vingers.’
‘Hij had een nieuwe vlam bij zich.’
‘Waxinelichtje, zul je bedoelen.’
‘Daar kun je je ook aardig aan branden.’
‘Mooi meisje?’
Ze tuitte haar lippen en bewoog haar hoofd nadenkend heen en weer. ‘Jaaaa,’ zei ze langzaam. ‘Een beetje ordinair gekleed, vond ik. Dat was jammer.’
‘Zal wel zo'n model zijn dat de laatste trein heeft gemist. Of te veel gedronken om nog naar huis te kunnen rijden.’
‘Nee,’ zei Dorien ineens gedecideerd, ‘want hij had zijn kinderen bij zich, Bo en Carry, en volgens mij kenden die haar, want ik zag ze samen lachen, alle vier. Ze hadden lol.’
‘Heeft Cisca een nieuwe vrijer?’
Ze gaf geen antwoord.
‘Cisca zal wel een nieuwe vrijer hebben en de kinderen even kwijt hebben gewild.’
Dorien ging door met eten. Ze keek hem niet aan.
‘Spreek jij Cisca nog wel eens?’ drong hij aan.
Met een klap legde ze haar vork en mes op tafel. ‘Ja, ik spreek Cisca regelmatig,’ zei ze met stemverheffing. ‘Ze heeft geen nieuwe vrijer, want ze wil geen nieuwe vrijer, want ze heeft twee kinderen en daar heeft ze genoeg aan. Snap je dat?’ Ze stond op. ‘Daar heeft ze genoeg aan!’ riep ze half huilend. Ze stootte haar stoel naar achteren en vluchtte naar boven. Peer zuchtte en at verder. Hij kende het klappen van de zweep zo langzamerhand; die bleef de rest van de avond boven.